ECLI:NL:RBROT:2023:10451

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
11-510023-09 / raadkamernummer 23-010392
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering machtiging gijzeling op grond van betalingsonmacht

Op 23 augustus 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een beslissing genomen op de vordering van de officier van justitie tot gijzeling van de veroordeelde, die in 2015 een ontnemingsmaatregel opgelegd kreeg van € 147.886,25. De veroordeelde heeft tot 24 april 2023 slechts € 1.235,60 betaald. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde betalingsonwil vertoonde, omdat hij geen reëel betalingsvoorstel had gedaan en slechts een klein deel van het verschuldigde bedrag had voldaan, ondanks dat er ongebruikelijke transacties op zijn rekening waren gemeld. De veroordeelde, bijgestaan door zijn advocaat, betwistte deze claims en voerde aan dat hij sinds 2016 van een bijstandsuitkering leeft en dat hij als katvanger is gebruikt voor de grote geldbedragen die op zijn rekening zijn overgemaakt.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de officier van justitie, na het horen van de argumenten en het bekijken van de overgelegde stukken, tot de conclusie kwam dat er geen sprake was van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. De rechtbank heeft deze conclusie overgenomen en vastgesteld dat de veroordeelde aannemelijk heeft gemaakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de betalingsverplichting. De vordering tot gijzeling werd afgewezen, maar de rechtbank benadrukte dat de verplichting om het resterende bedrag te betalen blijft bestaan. De veroordeelde werd geadviseerd om, zodra hij daartoe in staat is, het bedrag dat hij kan missen af te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 11-510023-09
raadkamernummer : 23-010392
datum : 23 augustus 2023
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:

[veroordeelde01] ,

geboren op [geboortedatum01] 1983 te [geboorteplaats01] (Togo),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] ,
advocaat mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft aan de veroordeelde bij vonnis van 29 oktober 2015 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 147.886,25.
Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
De veroordeelde heeft tot 24 april 2023, zijnde de datum van indiening van de vordering, een bedrag van € 1.235,60 betaald.

Procedure

De vordering is op 24 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 23 augustus 2023 de vordering op de openbare terechtzitting behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn advocaat, mr. J.M.C. Wessels en de officier van justitie mr. M.A. van Rijswijk op zitting gehoord.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 540 dagen.
In de vordering is het volgende aangevoerd. De veroordeelde is een betalingsregeling toegekend, maar daaraan heeft hij niet voldaan. De veroordeelde heeft zelf geen reëel betalingsvoorstel gedaan. Ondanks dat het CJIB de veroordeelde meerdere mogelijkheden heeft geboden om het bedrag te voldoen, heeft hij slechts een klein deel van het verschuldigde bedrag betaald. Dit terwijl hij, blijkens de bij het CJIB gemelde ongebruikelijke transacties van in totaal € 32.869,-, wel over financiële middelen beschikte. Gelet op het voorgaande is sprake van betalingsonwil.

Standpunt van de veroordeelde

Door en namens de veroordeelde is bepleit de vordering af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde niet in staat is te betalen. Hij leeft sinds 2016 van een bijstandsuitkering. Het reeds betaalde bedrag van € 1.235,60 is betaald in het kader van de minnelijke schuldsanering natuurlijke personen waar hij van 2017 tot en met 2020 in heeft gezeten. Met betrekking tot de grote geldbedragen die volgens het CJIB vanaf zijn bankrekening zijn overgeboekt, heeft de veroordeelde aan het CJIB bericht dat hij daarbij als katvanger is gebruikt. Hij kon hiervan geen bewijs overleggen omdat hij geen geld had voor het opvragen van een uittreksel van de bankafschriften van deze rekening, die geblokkeerd is.
De advocaat heeft op de terechtzitting een aantal stukken overgelegd, waaronder een verklaring van mevrouw [naam01] , de medeverdachte in de ‘katvangerszaak’, bankafschriften van de zakelijke rekening van haar toenmalige bedrijf en een bankafschrift van één rekening van de veroordeelde die hij nog wel had. Aangevoerd is dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de door de veroordeelde overgemaakte grote geldbedragen (in ieder geval de geldbedragen die hij in 2018 en 2020 heeft overgemaakt) niet van hemzelf waren. Mevrouw [naam01] heeft deze geldbedragen overgemaakt naar zijn rekening en hij heeft deze kort daarna gelijk doorgeboekt. Hij is hierbij als katvanger gebruikt.

Standpunt van de officier van justitie op de terechtzitting

Op de terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de overgelegde stukken en de daarop gegeven toelichting, aannemelijk is geworden dat bij de veroordeelde geen sprake is van betalingsonwil, maar betalingsonmacht. Daarom heeft hij geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:25, eerste lid, Sv kan het openbaar ministerie de rechtbank verzoeken om te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen tegen een veroordeelde indien hij niet aan de aan de hem opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 6:4:4 tot en met 6:4:6 Sv op diens vermogen niet mogelijk is gebleken.
Vast staat dat de veroordeelde niet (volledig) heeft voldaan aan de betalingsverplichting. Hij heeft slechts een klein deel betaald. Een bedrag van € 146.650,65 moet nog betaald worden. Verder is verhaal op grond van de artikelen 6:4:4 tot en met 6:4:6 Sv – voor zover blijkt uit de vordering – niet mogelijk gebleken.
Op grond van artikel 6:6:25, zesde lid, Sv wordt een veroordeelde niet onderworpen aan gijzeling indien hij aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de
verplichting tot betaling, oftewel dat sprake is van betalingsonmacht.
De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat op basis van het verhandelde op de terechtzitting en de overgelegde stukken aannemelijk is geworden dat hiervan sprake is. De vordering van de officier van justitie zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank wijst de veroordeelde erop dat de verplichting om het resterende deel van het ontnemingsbedrag te betalen wel blijft bestaan en geeft hem daarom het dringende advies om zodra hij hiertoe in staat is, wel datgene af te betalen wat hij kan missen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.
De voorzitter is niet in staat om deze beslissing mede te ondertekenen.