ECLI:NL:RBROT:2023:10452
Rechtbank Rotterdam
- Beslissing RC
- Rechtspraak.nl
Klaagschrift ex art. 552a Sv van derde tegen beslag op contant geldbedrag
Op 6 september 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend door een derde, de klager, tegen een beslag op een contant geldbedrag van € 10.000,= dat was gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het beslag was gelegd tijdens een doorzoeking van de woning van de klager en zijn vrouw, die plaatsvond op 16 februari 2023, in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De klager stelde dat het geld hem toebehoorde en dat het beslag onrechtmatig was, omdat de verdenking van witwassen tegen zijn zoon, die niet aanwezig was tijdens de doorzoeking, onvoldoende was onderbouwd.
De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering niet het voortduren van het beslag op het geldbedrag vorderde. De officier van justitie had onvoldoende bewijs geleverd voor de noodzaak van het beslag, en de klager werd redelijkerwijs als rechthebbende op het geldbedrag aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beklag gegrond en gelastte de teruggave van het geld aan de klager. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, waarbij de klager niet in raadkamer verscheen, maar zijn belangen werden vertegenwoordigd door zijn advocaat.
De rechtbank benadrukte dat het onderzoek naar de witwasverdenking summier was en dat er in de maanden na de doorzoeking nauwelijks onderzoek was verricht. De rechtbank concludeerde dat de klager voldoende had aangetoond dat het geld zijn eigendom was en dat de officier van justitie niet had kunnen aantonen dat het geld aan de zoon toebehoorde. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open voor het Openbaar Ministerie.