ECLI:NL:RBROT:2023:10476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
13-094409-23 / 23-012567 / 23-012566 / EOB-I-2023013110/ EBB-I-2023014856
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift tegen beslag ter uitvoering van een Europees Onderzoekbevel en een Europees Bevriezingsbevel

Op 27 september 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin drie klagers zich hebben beklaagd tegen beslagen die zijn gelegd ter uitvoering van een Europees Onderzoekbevel (EOB) en een Europees Bevriezingsbevel (EBB). De klager 1 werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat de goederen waar zijn beklag op ziet reeds aan hem zijn teruggegeven. De beklagen van klagers 2 en 3 werden ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de in beslag genomen goederen, waaronder een Renault Megane en diverse elektronische apparaten, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen zijn genomen. De rechtbank benadrukte dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd en dat de Nederlandse rechter niet kan ingaan op de materiële gronden van het EOB. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn voor de erkenning of uitvoering van het EOB en EBB, en dat de persoonlijke belangen van de klagers niet zwaarder wegen dan het belang van de strafvordering. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
Lurisnummers : EOB-I-2023013110
EBB-I-2023014856
Parketnummer : 13-094409-23 ( [klager01] )
Raadkamernummers : 23-012568 ( [klager01] )
23-012567 ( [klager02] )
23-012566 ( [klager03] )
Datum : 27 september 2023
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag van op grond van artikel 5.4.10 juncto artikel 552a en artikel 5.5.18 juncto 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager01] ,

geboren te [geboorteplaats01] (België) op [geboortedatum01] 1994,

[klager02] ,

geboren te [geboorteplaats02] op [geboortedatum02] 1992,

[klager03] ,

wonende te [woonplaats01] (België),
allen voor deze zaak domicilie kiezende te (3074 JB) Rotterdam aan de Putselaan 36, ten kantore van hun advocaat mr. K. Hoesenie, advocaat te Rotterdam.

Feiten

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten van 5 april 2023, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot - kort gezegd - deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen (cocaïne), op 26 april 2023 op grond van artikel 94 Sv onder de klager [klager01] (als verdachte in dit onderzoek) beslag gelegd op (onder meer):
een personenauto van het merk/type Renault Megane, met Belgisch kenteken [kenteken01] ;
de kentekenbewijzen van deze Renault Megane;
de sleutel van deze Renault Megane;
een laptop van het merk HP (met oplader in roze hoes);
en Apple iPhone (in zwarte hoes);
twee USB-sticks;
paspoort [naam01] ;
een verjaardagskaart;
een mapje met foto’s;
pasjeshouder met diverse passen, waaronder één ING bankpas en twee bankpassen van de Belgische bank Belfius.
Medio juni 2023 zijn de goederen genoemd onder g t/m j, met instemming van de Belgische autoriteiten, op basis van een last tot teruggave van de officier van justitie teruggegeven aan de beslagene [klager01] . Dit is gebeurd middels tussenkomst door de advocaat van de klagers.
Op de goederen onder a t/m f rust nog beslag op grond van artikel 94 Sv. Deze goederen zijn, naar aanleiding van het door de Belgische autoriteiten op grond van artikel 5.4.9 lid 3 Sv gedane verzoek tot onmiddellijke overdracht, overgedragen aan de Belgische opsporingsdiensten.
Naar aanleiding van een Europees Bevriezingsbevel (hierna: EBB) van de Belgische autoriteiten van 20 april 2023 in het kader van het voornoemde strafrechtelijk onderzoek tegen onder meer de klager [klager01] , is op 1 juni 2023 op grond van artikel 94a Sv onder de klager [klager01] (als persoon tegen wie het EBB is gericht) beslag gelegd op (onder meer) de volgende contante geldbedragen:
  • € 100,= (twee biljetten van € 50,= die zaten in de verjaardagskaart);
  • € 1.450,=;
  • € 690,=.
Op 1 juni 2023 is naar aanleiding van dit EBB tevens op grond van artikel 94a Sv onder de klaagster [klager02] (als persoon die eigenaar is van voorwerpen waarop het EBB betrekking heeft) beslag gelegd op:
  • een contant geldbedrag € 4.200,-;
  • een geelgouden damesring.
Op 25 mei 2023 heeft de rechter-commissaris te Rotterdam een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag op grond van de artikelen 5.5.3 en 5.5.5 Sv juncto de artikelen 94a en 103 Sv ten aanzien van onder andere deze goederen afgegeven. Deze goederen waren aangetroffen bij de doorzoeking van de woning van [klager01] en [klager02] op 26 april 2023 en zijn - naar de rechtbank begrijpt uit de kennisgevingen van inbeslagneming - aanvankelijk in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv en na afgifte van voornoemde machtiging vervolgens (ook) op grond van artikel 94a Sv. Thans rust hierop alleen nog het beslag op grond van artikel 94a Sv.
Deze beslagen zijn gelegd ter bewaring van verhaal van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de Belgische autoriteiten wordt geschat op € 50.700.000,=.

Procedure

Het klaagschrift is op 17 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het klaagschrift
is gegrond op artikel 5.1.11 juncto 552a Sv, maar is gericht tegen de beslagen die zijn gelegd naar aanleiding van het EOB en het EBB en zal daarom door de rechtbank worden beschouwd als te zijn gegrond op artikel 5.4.10 juncto artikel 552a en artikel 5.5.18 juncto 552a Sv.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB, het EBB en de onderliggende stukken (de uitvoeringsstukken) zijn daarom niet verstrekt aan de advocaat van de klagers. De inhoud van deze stukken is ook niet op andere wijze bekendgemaakt.
De rechtbank heeft op 13 september 2023 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de klaagster [klager02] , de advocaat mr. K. Hoesenie en de officier van justitie mr. H.A. van Wijk in raadkamer gehoord. De klagers [klager01] en [klager03] zijn, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Beklag

Het klaagschrift strekt, na wijziging van het petitum in raadkamer, tot:
  • teruggave aan [klager03] van de personenauto van het merk/type Renault Megane, met Belgisch kenteken [kenteken01] , de kentekenbewijzen en de sleutel van deze auto;
  • teruggave aan [klager02] van de laptop van het merk HP (met oplader in roze hoes), de Apple iPhone (in zwarte hoes), de twee USB-sticks, de geelgouden damesring en de contante geldbedragen.
Daartoe is het volgende aangevoerd.
De Renault Megane en de daarbij behorende kentekenbewijzen en sleutel behoren toe aan [klager03] , de vader van [klager01] . De auto staat op zijn naam.
De laptop van het merk HP (met oplader in roze hoes), de Apple iPhone (in zwarte hoes), de twee USB-sticks, de geelgouden damesring en de contante geldbedragen behoren toe aan [klager02] . Het zijn voor haar waardevolle goederen. De laptop heeft zij nodig om dagelijkse dingen te regelen. Op de iPhone en de USB-sticks staan persoonlijke foto’s, onder andere van haar verloving met [klager01] . [klager02] staat er op dit moment alleen voor met haar kind en is in verwachting van een tweede kind. Zelf heeft zij een beperkt inkomen. Zij heeft het geld daarom hard nodig.
[klager03] en [klager02] worden niet verdacht van een strafbaar feit. Van een strafvorderlijk belang van de inbeslagnames is niet gebleken. Hun persoonlijke belangen bij de opheffing van de betreffende beslagen wegen zwaarder dan het nagestreefde strafvorderlijk belang bij het voorduren daarvan. Voortzetting van het beslag is niet in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de klachten ongegrond moet worden verklaard. De gegevensdragers en de Renault Megane zijn in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding. Deze grond is nog van toepassing, aangezien het onderzoek aan de gegevensdragers en aan het voertuig nog plaats dient te vinden. Dit onderzoek wordt bespoedigd door de onmiddellijke overdracht van de goederen aan de Belgische autoriteiten.
Gezien het juridisch kader van de Richtlijn EOB en de richtlijn EBB, het vertrouwensbeginsel en het beginsel van wederzijdse erkenning tussen EU-lidstaten, heeft het Openbaar Ministerie geen grondslag om het EOB en het EBB op proportionaliteit en subsidiariteit te toetsen en geen weigeringsgronden om af te zien van de inbeslagname van de goederen. In het licht hiervan dient namelijk ook de mensenrechten-weigeringsgrond (artikel 5.4.4 lid 1 sub f Sv: uitvoering EOB/EBB is niet verenigbaar met verplichtingen ex. artikel 6 VEU en Handvest) erg beperkt te worden uitgelegd. In casu is geen sprake van een “flagrante” schending van het eigendomsrecht. Voor de goederen waarop conservatoir beslag is gelegd, is daartoe voorafgaand een machtiging afgegeven door de rechter-commissaris ter uitvoering van het EBB.

Ontvankelijkheid

Het klaagschrift strekte aanvankelijk ook tot teruggave van de ING bankpas en de twee bankpassen van de Belgische bank Belfius (goed genoemd onder j) aan [klager01] . Deze goederen zijn reeds aan hem teruggegeven. Gelet hierop heeft [klager01] geen belang meer bij het beklag. Hij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het beklag.
Het beklag van [klager02] en [klager03] ziet thans alleen nog op de goederen die nog niet zijn teruggegeven. Zij zijn gelet daarop wel ontvankelijk in het beklag.

Beoordeling

Beklagen tegen beslag ter uitvoering van het EOB
Toetsingskader
Gelet op hetgeen de Hoge Raad hierover in zijn beschikking van 21 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1940) heeft overwogen, wordt het volgende voorop gesteld.
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning tussen lidstaten van de Europese Unie. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU [1] opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen en om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van een klaagschrift op grond van artikel 5.4.10. juncto artikel 552a Sv doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift (artikel 5.4.10 lid 3 Sv). De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich, gelet op artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv, een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
Verder staat in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – dus niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
Overwegingen
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek tegen onder meer de klager/beslagene [klager01] . Hij wordt verdacht van deelneming aan een criminele organisatie en de illegale handel in verdovende middelen (cocaïne).
Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. De doorzoeking en de inbeslagneming naar aanleiding van dit EOB heeft plaatsgevonden overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften, zoals vermeld in de artikelen 94, 104 en 110 Sv. De inzet van deze bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied.
De in beslag genomen goederen betreffen het bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft en dat bewijsmateriaal beogen de Belgische autoriteiten met dit EOB te verkrijgen. Deze goederen zijn dus in beslag genomen met het oog op de waarheidsvinding in het genoemde Belgische strafrechtelijk onderzoek. Zoals hiervoor overwogen wordt met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende verondersteld aanwezig te zijn. Het is niet aan de rechtbank om te beoordelen of en in hoeverre de in beslag genomen goederen daadwerkelijk aan de waarheidsvinding kunnen bijdragen en evenmin of het beslag tot dat doel in een redelijke verhouding staat. Dat staat ter beoordeling van de Belgische autoriteiten. De rechtbank maakt hierbij geen belangenafweging. Het gestelde persoonlijke belang bij teruggave van deze goederen kan daarom door de Nederlandse rechter niet worden meegewogen.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat zich geen weigeringsgronden op grond van de artikelen 5.4.3 en 5.4.4 Sv voordoen en evenmin gronden voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB op grond van artikel 5.4.6 Sv.
Gelet op het voorgaande zullen de beklagen van [klager02] en [klager03] tegen het beslag ter uitvoering van het EOB ongegrond worden verklaard.
Beklag tegen beslag ter uitvoering van het EBB
Toetsingskader
Ook het systeem van het EBB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning tussen lidstaten van de Europese Unie. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EBB beperkt is. Op grond van artikel 5.5.16 Sv kan de officier van justitie de erkenning of de tenuitvoerlegging van een EBB alleen weigeren als één van de gronden, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Verordening 2018/1805 [2] , van toepassing is.
Bij de behandeling van een klaagschrift op grond van artikel 5.5.18 juncto artikel 552a Sv toetst de rechter de rechtmatigheid van de beslissing van de officier van justitie tot erkenning en tenuitvoerlegging van het EBB en de wijze waarop het EBB ten uitvoer is gelegd. De artikelen 552a, 552c tot en met 552d, eerste lid en 552e, eerste lid Sv, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter niet treedt in een onderzoek naar de grondslag van het EBB. De materiële gronden van het EBB kunnen namelijk op grond van artikel 33 lid 2 van Verordening 2018/1805 niet in de uitvoerende staat voor een rechter worden aangevochten. De Nederlandse rechter kan dus niet beoordelen of het EBB conform het recht van uitvaardigende lidstaat is uitgevaardigd. Daartoe dient de belanghebbende zich te richten tot de rechter van die lidstaat (Kamerstukken II 2019/20, 35402, 3, p. 18). Ook de toetsing van het EBB op proportionaliteit en subsidiariteit is voorbehouden aan de rechter in de uitvaardigende lidstaat.
Overwegingen
Het EBB is door de officier van justitie rechtmatig erkend en tenuitvoergelegd. Het bevel bevat de vereiste informatie en is dus in overeenstemming met de eisen die artikel 5.5.15, eerste lid, Sv jo. artikel 4, eerste lid, van Verordening 2018/1805 stelt. Het beslag naar aanleiding van dit EBB heeft plaatsgevonden overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften, zoals vermeld in de artikelen 5.5.3 en 5.5.5 Sv juncto art. 94a en 103 Sv.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Verordening 2018/1805 voordoen.
Gelet op het voorgaande zal het beklag van [klager02] tegen het beslag ter uitvoering van het EBB ongegrond worden verklaard.
De rechtbank maakt hierbij geen belangenafweging. Het gestelde persoonlijke belang bij teruggave van de geldbedragen en ring kan daarom door de Nederlandse rechter niet worden meegewogen.

Beslissing

In de zaak van [klager01] (23-012568):
De rechtbank verklaart de klager niet ontvankelijk in het beklag.
I
n de zaak van [klager02] (23-012567):
De rechtbank:
- verklaart het beklag tegen het beslag ter uitvoering van het EOB ongegrond;
- verklaart het beklag tegen het beslag ter uitvoering van het EBB ongegrond.
In de zaak van [klager03] (23-012566):
De rechtbank verklaart het beklag tegen het beslag ter uitvoering van het EOB ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter,
mrs. P.C. Tuinenburg en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken.
2.Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018