ECLI:NL:RBROT:2023:10633
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen beslissing Openbaar Ministerie tot niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan over het bezwaar van een veroordeelde tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie (OM) om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen. De veroordeelde was eerder op 10 november 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. Op 12 juli 2023 heeft het OM besloten dat de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld, wat op 17 juli 2023 aan hem is betekend. De veroordeelde heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarbij zijn raadsman heeft aangevoerd dat het OM niet in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen, vooral gezien het positieve advies van de reclassering en de directeur van de Penitentiaire Inrichting.
De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een openbare raadkamer, waar de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het OM bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De rechtbank heeft daarbij de marginale toets toegepast, waarbij het gedrag van de veroordeelde gedurende zijn detentie en deelname aan het penitentiair programma is meegewogen. De rechtbank concludeert dat de verdenking van nieuwe strafbare feiten, gepleegd tijdens deelname aan het programma, zwaarder weegt dan het goede gedrag van de veroordeelde in de Penitentiaire Inrichting.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard, met de opmerking dat de veroordeelde de mogelijkheid heeft om na zes maanden opnieuw een verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling in te dienen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechtbank, met vermelding van de rechters en de griffier.