ECLI:NL:RBROT:2023:10690

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
C/10/654810 / HA ZA 23-284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dekkingsgeschil aansprakelijkheidsverzekering bestuurders en toezichthouders stichting

In deze zaak hebben twee oud-leden van de Raad van Toezicht van de Stichting Gehandicaptenzorg Limburg (SGL) een vergoeding ontvangen voor werkzaamheden die zij tijdens een bestuurscrisis hebben verricht. De rechtbank oordeelt dat deze vergoedingen onverschuldigd zijn betaald en dat de oud-toezichthouders een deel van deze bedragen aan de stichting moeten terugbetalen. De oud-toezichthouders hebben vervolgens aanspraak gemaakt op dekking onder de aansprakelijkheidsverzekering die SGL had afgesloten bij HDI Gerling. HDI Gerling weigert echter dekking te bieden, wat leidt tot een rechtszaak.

De rechtbank stelt vast dat de oud-toezichthouders door de onverschuldigde betalingen persoonlijk zijn bevoordeeld, wat betekent dat de uitsluitingen in de polisvoorwaarden van toepassing zijn. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van de oud-toezichthouders moeten worden afgewezen, omdat de aansprakelijkheidsverzekering niet bedoeld is om terugbetalingsverplichtingen te dekken die voortvloeien uit onverschuldigde betalingen. De rechtbank wijst de vorderingen af en veroordeelt de oud-toezichthouders in de proceskosten van HDI Gerling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/654810 / HA ZA 23-284
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van

1.[eiser01] ,

wonende te [woonplaats01] (België),
2.
[eiser02],
wonende te [woonplaats02] ,
eisers,
advocaat mr. J.A. Bloo te Venlo,
tegen
de naamloze vennootschap
HDI GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.A. Pronk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] c.s. (eisers gezamenlijk), [eiser01] , [eiser02] en HDI Gerling genoemd worden.

1.De zaak in het kort

Twee oud-leden van de Raad van Toezicht van een stichting hebben voor werkzaamheden die zij in tijden van een bestuurscrisis hebben uitgevoerd een vergoeding gekregen. De rechter heeft geoordeeld dat zij die gedeeltelijk aan de stichting moesten terugbetalen omdat sprake was van onverschuldigde betaling. De oud-toezichthouders maken voor die bedragen en de door hen gemaakte proceskosten aanspraak op de door de stichting afgesloten aansprakelijkheidsverzekeringspolis voor bestuurders en toezichthouders. De verzekeraar weigert echter dekking.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met 13 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 4 producties;
  • het tussenvonnis van 9 september 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast (die uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden);
  • de conclusie van repliek, met 4 producties;
  • de conclusie van dupliek, met 2 producties;
  • de akte van [eiser01] c.s., met 1 productie;
  • de antwoordakte van HDI Gerling, met 4 producties.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser01] en [eiser02] zijn in de periode van 1 januari 2006 tot 1 november 2011 (als vice-voorzitter respectievelijk voorzitter) lid geweest van de Raad van Toezicht van de Stichting Gehandicaptenzorg Limburg (hierna: SGL). In de voor deze procedure relevante periode werd de Raad van Bestuur van SGL gevormd door de heer [naam01] (hierna: [naam01] ).
3.2.
Eind juli 2010 is een crisissituatie ontstaan rond [naam01] . De Raad van Toezicht heeft bij besluit van 5 augustus 2010 [eiser01] en [eiser02] opgedragen om de oorzaak van die crisis te onderzoeken en in kaart te brengen hoe die kon worden opgelost. Bij besluit van de Raad van Toezicht van 7 september 2010 is aan [eiser01] en [eiser02] een vergoeding voor die werkzaamheden toegekend van € 135,00 bruto per uur, dit boven hun vaste vergoeding als leden van de Raad van Toezicht.
3.3.
Met ingang van 1 november 2010 is een nieuwe bestuurder benoemd, de heer [naam02] (hierna: [naam02] ), en is [naam01] afgetreden. Het dienstverband van [naam02] verliep echter niet conform de verwachtingen van de Raad van Toezicht. [naam02] is uiteindelijk eind oktober 2011 voorwaardelijk door de Raad van Toezicht ontslagen. De situatie is daarna geëscaleerd, waarna de voltallige Raad van Toezicht (bestaande uit vijf leden) op 6 november 2011 zelf is afgetreden.
3.4.
In het najaar van 2011 heeft de Ondernemingsraad van SGL advies ingewonnen bij de Governance Commissie Gezondheidszorg over de vraag of de Raad van Toezicht in augustus, september en oktober 2010 had gehandeld in overeenstemming met de Governancecode Gezondheidszorg. De Commissie oordeelde op 8 maart 2012 dat de Raad van Toezicht een aantal artikelen van die Code had geschonden. Eerdergenoemde vergoeding was volgens de Commissie ten onrechte aan [eiser01] en [eiser02] toegekend. Daarop heeft SGL de aan [eiser01] en [eiser02] betaalde vergoedingen teruggevorderd. Toen [eiser01] en [eiser02] weigerden tot terugbetaling over te gaan, is SGL tegen hen een procedure begonnen voor de rechtbank Limburg.
3.5.
Bij vonnis van 12 november 2014 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld dat de Raad van Toezicht had gehandeld in strijd met de statuten van SGL. Naar het oordeel van de rechtbank was de Raad van Toezicht voorbijgegaan aan het voorschrift dat een derde tot tijdelijk bestuurder had moeten worden benoemd en dat [eiser01] en [eiser02] die functie voor hoogstens één week (ter overbrugging) hadden mogen waarnemen. De rechtbank oordeelde op grond daarvan dat de hiervoor onder 3.2 genoemde besluiten van de Raad van Toezicht nietig waren. De bedragen die voor de door hen uitgevoerde bestuurswerkzaamheden aan [eiser01] en [eiser02] betaald waren moesten, aldus de rechtbank, als onverschuldigd betaald worden aangemerkt. De rechtbank veroordeelde [eiser01] en [eiser02] vervolgens tot terugbetaling van € 65.985,56 respectievelijk € 26.103,57, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, proceskosten en rente.
3.6.
Tegen genoemd vonnis van de rechtbank Limburg hebben [eiser01] en [eiser02] hoger beroep aangetekend. Het gerechtshof Den Bosch heeft bij eindarrest van 24 augustus 2021 het vonnis van de rechtbank vernietigd. Bij tussenarrest van 30 oktober 2018 had het hof al als volgt geoordeeld. De besluiten van 5 augustus 2010 en 7 september 2010 waren niet nietig. Voor zover de door [eiser01] en [eiser02] uitgevoerde werkzaamheden niet uitgingen boven hetgeen in redelijkheid – ook in een crisissituatie – van een toezichthouder kon worden verwacht, konden zij echter geen aanspraak maken op de hun toegekende vergoeding en is die onverschuldigd aan hen betaald. Het hof heeft vervolgens bij genoemd eindarrest (na bewijslevering) ten aanzien van een veel geringer aantal werkzaamheden geoordeeld dat SGL [eiser01] en [eiser02] onverschuldigd had betaald dan de rechtbank had gedaan. Het hof heeft [eiser01] veroordeeld tot terugbetaling aan SGL van een bedrag van € 8.336,25, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente. Bij [eiser02] ging het om een bedrag van
€ 8.437,50, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente. De bedragen die [eiser01] en [eiser02] ingevolge het vonnis van de rechtbank Limburg meer aan SGL hadden terugbetaald diende SGL weer, vermeerderd met rente, aan hen te betalen en SGL is in de proceskosten in beide instanties veroordeeld. Het arrest van het hof is vervolgens onherroepelijk geworden.
3.7.
SGL had bij HDI Gerling een aansprakelijkheidsverzekeringspolis voor bestuurders en toezichthouders met polisnummer [nummer01] afgesloten (hierna: de polis). [eiser01] en [eiser02] zijn verzekerden onder de polis. Op de polis zijn van toepassing de voorwaarden met het kenmerk BTA.ALG.2006 (hierna: de polisvoorwaarden). De artikelen 3.1, 5 aanhef en onder 5 en 10.1 aanhef en onder 1 en 2 daarvan luiden voor zover hier relevant als volgt:
“II Omschrijving van de dekking
Artikel 3 Dekking
3.1
Verzekerd is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor door derden geleden schade als gevolg van een voorval.
(…)
Artikel 5 Uitsluitingen
Van deze verzekering zijn uitgesloten aanspraken verband houdend met en/of voortvloeiend uit:
(…)
5.5
Opzet, persoonlijke bevoordeling en vermogensdelicten
a. opzettelijk door één of meer verzekerde(n) veroorzaakte en/of beoogde schade
b. (rechts)handelingen door of namens de rechtspersoon, waardoor één of meer verzekerden en/of derden (in)direct persoonlijk worden bevoordeeld, dan wel zulks hebben beoogd
c. een door een verzekerde gepleegd vermogensdelict zoals ondermeer diefstal, afpersing, afdreiging, verduistering, bedrog en valsheid in geschrifte.
Deze uitsluitingen gelden niet voor de verzekerde die aannemelijk maakt dat de hier bedoelde gedragingen zich buiten zijn weten of tegen zijn wil hebben voorgedaan.
(…)
III Schade
(…)
Artikel 10 Vergoeding van schade en kosten
10.1
Verzekeraars vergoeden, tot ten hoogste het op het polisblad genoemde van toepassing zijnde verzekerd bedrag per aanspraak en per contractjaar, voor alle verzekerden en voor alle navolgende onderdelen van artikel 10 tezamen:
10.1.1
Schadevergoeding
het bedrag van de schade dat een verzekerde krachtens rechterlijke en/of arbitrale uitspraak of schikking gehouden is aan derden te betalen. Deze schadevergoeding is inclusief de wettelijke rente daarover.
10.1.2
Kosten van verweer
de redelijke kosten die op verzoek van of met toestemming van verzekeraars worden gemaakt in verband met het voeren van verweer tegen aanspraken van derden, ook al blijken deze ongegrond, met inbegrip van de proceskosten tot betaling waarvan verzekerde mocht worden veroordeeld, met inachtneming van het volgende:
10.1.2.1 de kosten van verweer zullen worden vergoed totdat verzekeraars het standpunt hebben ingenomen dat de aanspraak niet is gedekt of dat een uitsluiting van kracht is en dit standpunt schriftelijk aan verzekerde kenbaar hebben gemaakt.
10.1.2.2 onverminderd het bepaalde in artikel 10.1.2.1 geldt, indien een aanspraak is gebaseerd op een uitsluiting zoals bepaald in artikel 5.5, dat de kosten van verweer zullen worden vergoed totdat een rechterlijke of arbitrale uitspraak heeft geleid tot de vaststelling dat er sprake is van opzet, persoonlijke bevoordeling of een vermogensdelict. In dat geval zullen de door verzekeraars betaalde kosten van verweer van verzekerde worden teruggevorderd.”
3.8.
De assurantietussenpersoon van [eiser02] heeft namens hem aanspraak gemaakt op dekking onder de polis ter zake van het bedrag dat SGL van hem terugvorderde alsmede op de kosten van verweer in de procedure die SGL tegen hem had aangespannen. [eiser01] heeft zich later bij [eiser02] aangesloten. HDI Gerling heeft evenwel dekking geweigerd. Wel heeft zij de kosten van verweer van [eiser01] en [eiser02] vergoed tot aan het vonnis van de rechtbank Limburg van 12 november 2014. [eiser01] c.s. heeft na genoemde weigering de onderhavige procedure tegen HDI Gerling aangespannen. In afwachting van het arrest van het gerechtshof Den Bosch in de procedure tussen SGL en [eiser01] c.s. heeft de onderhavige procedure lange tijd stilgelegen. De gelaste comparitie van partijen heeft in verband daarmee nooit plaatsgevonden.

4.Het geschil

4.1.
[eiser01] c.s. vordert – na wijziging van eis (na eindarrest van het gerechtshof Den Bosch in genoemde procedure tussen [eiser01] c.s. en SGL):
1. voor recht te verklaren dat ten aanzien van de in het lichaam van de dagvaarding
genoemde verzekeringspolis dekking bestaat en dat aan HDI Gerling geen
beroep op de uitsluitingsclausule zoals vervat in artikel 5.5 onder b en op
de terugbetaling vervat in artikel 10.1.2.2 van de polisvoorwaarden toekomt;
2. HDI Gerling te veroordelen aan [eiser01] c.s. te betalen € 63.146,18;
3. HDI Gerling te veroordelen aan [eiser02] te betalen € 9.406,25;
4. HDI Gerling te veroordelen aan [eiser01] te betalen € 9.294,87;
5. HDI Gerling te veroordelen aan [eiser01] c.s. te betalen wegens buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 1.857,00;
vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
HDI Gerling voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Eén van beide eisers ( [eiser01] ) is woonachtig in België. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de toepasselijke polisvoorwaarden de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, de rechtbank bevoegd is van dit geschil kennis te nemen en op het geschil Nederlands recht van toepassing is.
5.2.
HDI Gerling heeft aangevoerd dat in dit geval niet voldaan is aan de dekkingsomschrijving in de polisvoorwaarden omdat geen sprake is van “aansprakelijkheid van een verzekerde voor door derden geleden schade als gevolg van een voorval” in de zin van artikel 3.1 van de polisvoorwaarden en evenmin sprake is van “schadevergoeding” in de zin van artikel 10.1.1 van de polisvoorwaarden. Verder heeft HDI Gerling aangevoerd dat de uitsluiting van artikel 5 aanhef en onder 5b van de polisvoorwaarden van toepassing is, nu sprake is van een (rechts)handeling door of namens SGL waardoor [eiser01] en [eiser02] persoonlijk zijn bevoordeeld. Deze verweren treffen doel.
5.3.
Bij de uitleg van verzekeringsvoorwaarden komt het in beginsel aan op de zin die partijen redelijkerwijs aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij de uitleg van voorwaarden waarover niet is onderhandeld (zoals – naar de rechtbank afleidt uit de processtukken – in dit geval) komt het met name aan op de bewoordingen van de bepalingen gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de eventueel bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Daarbij kan ook acht worden geslagen op:
- de betekenis van het gebruikte begrip in het algemeen spraakgebruik;
- de betekenis van het gebruikte begrip in een specifieke setting;
- het met de bepaling beoogde doel en de aard van de verzekering.
De aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of de andere uitleg leveren verder een gezichtspunt op dat in voorkomend geval bij de uitleg van polisvoorwaarden moet worden betrokken.
5.4.
Onder de polis is verzekerd de aansprakelijkheid van een verzekerde voor door derden geleden schade als gevolg van een voorval. Naar het oordeel van het gerechtshof Den Bosch is sprake geweest van onverschuldigde betaling door SGL aan [eiser01] en [eiser02] en dienen de betreffende bedragen door [eiser01] en [eiser02] aan SGL te worden terugbetaald. De grondslag van die verplichting is dus onverschuldigde betaling, wat niet op één lijn kan worden gesteld met aansprakelijkheid van [eiser01] en [eiser02] . Evenmin is ongedaanmaking op grond van artikel 6:203 BW hetzelfde als vergoeding van schade van SGL waarvoor [eiser01] en [eiser02] aansprakelijk zijn. De artikelen 3.1 en 10.1.1 van de polisvoorwaarden zijn hier dan ook niet van toepassing.
5.5.
Verder is het zo dat redelijkerwijs niet anders kan worden geoordeeld dan dat [eiser01] en [eiser02] door de betaling van de bewuste bedragen zijn bevoordeeld in de zin van artikel 5 aanhef en onder 5b van de polisvoorwaarden. Immers: zij hebben gelden van SGL ontvangen waarop zij geen recht hadden en SGL is door de betreffende betalingen benadeeld nu haar vermogen daardoor in negatieve zin is beïnvloed. Dat [eiser01] en [eiser02] werkzaamheden hebben verricht waarvoor de bewuste bedragen een vergoeding waren, doet daaraan niet af. Hetzelfde geldt voor het feit dat het gerechtshof Den Bosch – anders dan de rechtbank Limburg – heeft geoordeeld dat van nietige besluiten van SGL geen sprake is geweest en tot aanzienlijk lagere terugbetalingsverplichtingen heeft geconcludeerd dan de rechtbank. Het hof heeft
– inmiddels onherroepelijk – geoordeeld dat [eiser01] en [eiser02] geen recht hadden op betaling van een gedeelte van de aan hen betaalde bedragen. Door die betaling waren zij dus persoonlijk bevoordeeld: hun vermogen is daardoor is positieve zin beïnvloed. De polisvoorwaarden eisen niet dat voor de toepasselijkheid van artikel 5 onder 5b is komen vast te staan dat sprake is geweest van onbehoorlijke taakuitvoering of zelfs van het plegen van een strafbaar feit (zoals in het geval van artikel 5 onder 5c).
5.6.
Een andere uitleg van genoemde polisvoorwaarden zou ook tot onaannemelijke rechtsgevolgen leiden. Immers: in de uitleg die [eiser01] en [eiser02] voorstaan zouden zij via een claim onder deze aansprakelijkheidspolis alsnog aanspraak kunnen maken op betaling van die bedragen waarvan door de rechter onherroepelijk is vastgesteld dat die onverschuldigd aan hen zijn betaald. Dat is niet te verenigen met het doel van een aansprakelijkheidsverzekering. Een aansprakelijkheidsverzekering beschermt de verzekerde (binnen de reikwijdte van de polis) tegen een aantasting van diens vermogen die ontstaat doordat hij jegens een derde aansprakelijk is en is geen vangnet om een terugbetalingsverplichting als waarvan hier sprake is te compenseren. Nakoming van die terugbetalingsverplichting brengt de vermogenspositie van [eiser01] en [eiser02] terug in de juiste staat, omdat de oorspronkelijke betalingen aan hen nooit hadden mogen plaatsvinden. [eiser01] en [eiser02] hebben – onder verwijzing naar het voorgaande onder 5.3 – er dan ook redelijkerwijs niet van mogen uitgaan dat de polis daarvoor dekking zou bieden.
5.7.
Weliswaar heeft het gerechtshof Den Bosch niet (letterlijk) geoordeeld dat van “persoonlijke bevoordeling” van [eiser01] en [eiser02] sprake is geweest, maar het hof hoefde ook geen oordeel te geven over de toepasselijkheid van de polisvoorwaarden waar het in deze procedure om gaat. Het wel door het hof gegeven oordeel dat sprake is geweest van onverschuldigde betaling door SGL aan [eiser01] en [eiser02] heeft geleid – en kunnen leiden – tot de vaststelling door HDI Gerling dat sprake is geweest van persoonlijke bevoordeling van [eiser01] en [eiser02] , in welk verband de rechtbank verwijst naar het voorgaande onder 5.5. De door HDI Gerling vergoede kosten van verweer in de procedure voor de rechtbank Limburg die SGL tegen [eiser01] en [eiser02] had aangespannen kunnen dan ook op grond van artikel 10.1.2.2 van de polisvoorwaarden worden teruggevorderd. Daaraan doet niet af dat HDI Gerling daarvan (in ieder geval tot dusverre) om haar moverende redenen heeft afgezien.
5.8.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser01] c.s. dienen te worden afgewezen. Wat partijen overigens hebben aangevoerd behoeft geen bespreking.
5.9.
[eiser01] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van HDI Gerling worden begroot op:
salaris advocaat € 2.957,50 (2,5 punten × tarief € 1.183,00)
griffierecht
€ 1.909,00
totaal € 4.866,50.
5.10.
Hierbij kan nog een bedrag komen in verband met nakosten. Daarover hoeft in dit vonnis geen afzonderlijke beslissing te worden genomen (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NJ:HR:2022:853).

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser01] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van HDI Gerling tot op heden begroot op € 4.866,50,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Baggerman en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
2537/106