ECLI:NL:RBROT:2023:1072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
10/078414-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in brandstichtingszaak na onvoldoende bewijs van betrokkenheid verdachte

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01], in verband met brandstichting. De verdachte werd ervan beschuldigd op of omstreeks 3 februari 2020 opzettelijk brand te hebben gesticht in een leegstaand pand aan de [adres02] in [plaats02]. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 359 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Tijdens de zitting op 7 februari 2023 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verklaringen van getuigen waren niet betrouwbaar genoeg, en er was geen bewijs voor de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen in het pand. De rechtbank oordeelde dat het tijdsbestek tussen het verlaten van de woning door de verdachte en de start van de brand te gering was om haar betrokkenheid te bevestigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/078414-21
Datum uitspraak: 16 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.P. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met partiële vrijspraak van medeplegen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 359 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe is aangevoerd dat op camerabeelden te zien is dat de verdachte het pand verlaat kort voordat het is afgebrand, dat er geen stroom of gas in de woning was, dat de conclusie van het onderzoek is dat de brand is veroorzaakt door het achterlaten van hitte of vuur en dat twee getuigen hebben verklaard dat de verdachte aan hen heeft verteld dat zij het pand in brand had gestoken.
4.1.2.
Beoordeling
Op 3 februari 2020 heeft de eigenaar van de woning aan de [adres02] in [plaats02] (hierna: de woning) aangifte gedaan van brandstichting in zijn woning. Hij heeft verklaard dat hij de woning in 2016 heeft gekocht en aan het opknappen was om er zelf in te gaan wonen. Op het moment van aangifte woonde er niemand in de woning en was er geen stroom, behalve bij de meterkast, en geen gas. Het brandoorzaakonderzoek van de forensische opsporing heeft uitgewezen dat de brand zeer waarschijnlijk op de begane grond van de woning is ontstaan. De exacte locatie kon niet worden vastgesteld. Een technische oorzaak van de brand werd niet gevonden, noch een indicatie voor de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen. De conclusie van het brandoorzaakonderzoek is dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan door het achterlaten van hitte en/of vuur in enigerlei vorm.
De politie heeft onderzoek gedaan naar camerabeelden gemaakt door een camera van autogarage Kwikfit aan de voorzijde van de woning. Daaruit volgen geen bijzonderheden. Ook zijn camerabeelden van een camera aan het pand aan de [adres03] , die was gericht op de achterkant van de woning uitgekeken. Daarop zijn de verdachte en [naam01] te zien. Beiden hebben verklaard dat zij de woning weleens gebruikten als slaapplek en dat zij er kleding hadden opgeslagen. [naam01] en de verdachte hebben verder verklaard dat zij op 3 februari 2020 naar de woning zijn gegaan om kleding op te halen. [naam01] heeft verklaard dat zij met dat doel kort in de woning zijn geweest. De verdachte heeft dit ter zitting bevestigd. De verdachte heeft steeds ontkend brand te hebben gesticht in de woning.
Op 17 september 2020 heeft de politie een anonieme melding ontvangen inhoudende dat de brand in de woning is aangestoken door [verdachte01] en dat [naam02] , [naam01] en [naam03] daar meer van weten. Uit onderzoek van de politie blijkt dat die laatste drie personen zijn: [naam02] , [naam01] en [naam03] . [naam03] heeft verklaard dat de verdachte heeft verteld dat ze de woning in brand heeft gestoken door vloeistof over kleding die daar lag te gieten. Dit zou ze hebben verteld in bijzijn van [naam04] , [naam02] en [naam05] . [naam05] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft verteld dat zij de woning in brand heeft gestoken. Dit zou ze hebben gedaan met lucifers. [naam05] twijfelde daarbij of zij de verdachte moest geloven, omdat het stoere praat leek. [naam04] en [naam02] hebben geen verklaring af willen leggen bij de politie.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 3 februari 2020 in de woning is geweest. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte en [naam01] om 16.56 uur via de achtertuin richting de woning lopen en dat zij om 17:07 uur de achtertuin verlaten. Om 17:12 uur zijn op camerabeelden van de voorzijde van de woning rookwolken en een oranje gloed op de lak van een auto te zien. Tevens komt er op dat moment een melding van brand binnen bij 112.
Hoewel het tijdsbestek tussen het verlaten van de woning door de verdachte en de start van de brand gering is, is de rechtbank er - anders dan de officier van justitie - niet van overtuigd dat het de verdachte is geweest die de brand heeft gesticht. De verklaringen van de getuigen [naam03] en [naam05] zijn zeven maanden na de brand afgelegd. [naam03] heeft verklaard dat de verdachte de brand heeft gesticht door een vloeistof over kleding heen te gieten. Zoals hierboven is overwogen is tijdens het brandoorzaakonderzoek echter geen positieve indicatie verkregen voor de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen. Verder staat in het proces-verbaal van uitkijken van de camerabeelden dat de beelden van de Kwikfit zijn uitgekeken vanaf 17:00 uur. Het is daarom niet uitgesloten dat iemand vóór 17:00 uur de woning via de voorkant in- of uit is gegaan. Daarnaast vormen de gevoerde WhatsApp gesprekken tussen de verdachte en [naam01] naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor haar betrokkenheid. Op 3 februari 2020 om 17:34 uur stuurt [naam01] de verdachte een bericht met een link naar een artikel van het Algemeen Dagblad waarin staat dat er een grote brand woedt in een leegstaand pand in [plaats02] . De verdachte reageert daar om 17:35 uur als volgt op: “Omg hoedan, bizar. Blij dat we die spullen op tijd hebben weggehaald. wtf”. Daarna appen ze naar elkaar dat het zonde is. De verdachte lijkt hier oprecht geschokt van het ontvangen bericht.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank niet overtuigd dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en E.C. Harting, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 3 februari 2020 te [plaats02] , in een pand aan de [adres02] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen en/of te laten komen met enig in dat pand aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl van dat stichten van die brand gemeen gevaar voor de aan dat pand gebouwde andere panden en/of voor de inboedel van die andere panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer in die andere panden aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die andere panden aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.