ECLI:NL:RBROT:2023:10730

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
ROT 22/3549
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over naheffingsaanslag parkeerbelastingen en de vraag of sprake was van laden en lossen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen die aan eiser is opgelegd op 9 februari 2022, ter hoogte van € 70,76. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2023 heeft eiser betoogd dat hij op het moment van de naheffingsaanslag bezig was met het laden en lossen van goederen, terwijl verweerder stelt dat er sprake was van parkeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn voertuig had stilgezet op een parkeerplaats en dat er op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was. Eiser heeft verschillende argumenten aangedragen ter ondersteuning van zijn stelling dat hij aan het laden en lossen was, waaronder een bestelbon die overeenkwam met het adres van de naheffingsaanslag.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de goederen die hij vervoerde van zodanige omvang en gewicht waren dat deze niet op een andere wijze dan per voertuig konden worden gebracht. De overgelegde bestelbon toonde aan dat het ging om een beperkte hoeveelheid sushi en een fles wijn, wat niet voldeed aan de eisen die de Hoge Raad stelt voor de uitzondering van 'onmiddellijk laden en lossen'. De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag als terecht opgelegd beschouwd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Hattem.

Procesverloop

Verweerder heeft [bedrijf] bij beschikking van 9 februari 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 70,76, bestaande uit € 4,26 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer 5510301279)
Bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2023.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, te weten [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser is een naheffingsaanslag opgelegd waarop staat vermeld dat op 30 januari 2022 om 21:21 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat het voertuig van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd op locatie Van Vollenhovenstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of sprake was van ‘parkeren’ zoals verweerder betoogt, dan wel van ‘onmiddellijk laden en lossen’ zoals eiser bepleit.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn voertuig aan de Van Vollenhovenstraat heeft stilgezet op een parkeerplaats. Evenmin is tussen partijen in geschil dat ter zake van parkeren op die parkeerplaats op dat tijdstip parkeerbelasting is verschuldigd.
3. Eiser stelt dat het aannemelijk is dat hij ten tijde van het opleggen van de aanslag bezig was met laden en lossen van goederen en benoemt verschillende indicatoren die daarop wijzen. Ten eerste staat de aanslag op de bedrijfsnaam ‘[bedrijf]’. Daarnaast heeft eiser een bestelbon overgelegd waaruit blijkt dat het adres van de aanslag overeenkomt met het bezorgadres van een bestelling, welke is geplaatst om 20:43 uur diezelfde dag. Ook is het bestelnummer van de bestelbon opgenomen in het overzicht van bestellingen die dag.
4. Op verweerder rust de plicht feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting – zoals in de onderhavige zaak – aannemelijk te maken die voeren tot de conclusie dat sprake is van ‘parkeren’ in de zin van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Rotterdam (de Verordening). Hiertoe heeft verweerder een zogenoemd HAS-rapport overgelegd, met daarin opgenomen foto’s gemaakt door de scanauto. Op deze foto’s is volgens verweerder geen laad of losactiviteit te zien. Verweerder stelt dat een beroep op de uitzonderingsregel ‘laden en lossen’ enkel kan slagen indien het gaat om goederen van enige omvang en/of gewicht. Volgens verweerder is hiervan geen sprake. Hij verwijst hierbij naar schermprints van de website van [bedrijf].
5. Op grond van artikel 1 van de Verordening wordt (net als in artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet ) onder “parkeren” verstaan: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
5.1.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de Verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
5.2.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2760, volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht (Zie het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481 en van 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445).
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Op de door verweerder overgelegde foto’s bij het HAS-rapport is te zien dat een personenauto met kenteken [kenteken] in een parkeervak stil staat met gesloten deuren en kofferbak, zonder personen in de directe omgeving daarvan. Het voertuig heeft geen bedrukking of belettering die erop wijzen dat het gaat om een voertuig dat deel uitmaakt van een bezorgdienst. Aanwijzingen die duiden op een laad-of losbeweging zijn op deze foto’s evenmin zichtbaar. Bij deze stand van zaken rust op eiser de bewijslast om vervolgens de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat desondanks sprake is geweest van ‘onmiddellijk laden en lossen’, als hiervoor bedoeld in de arresten van de Hoge Raad.
6.1.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat eiser met de overgelegde stukken in beroep aannemelijk heeft gemaakt dat hij met het voertuig (op naam van [bedrijf]) een sushi-bestelling aan het bezorgen was bij een klant, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het ging om goederen van een zodanige omvang en gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse konden worden gebracht. Zoals blijkt uit de overgelegde bestelbon ging het om een beperkte hoeveelheid sushi en een fles wijn. Gezien de omvang en het gewicht daarvan concludeert de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan de eisen die de Hoge Raad stelt. De omstandigheid dat het gebruik van het parkeervak van zeer korte duur is geweest, maakt het voorgaande niet anders. Eisers beroep op de uitzonderingsregel ‘laden en lossen’ slaagt niet. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).