In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2023, heeft de vader een vordering ingesteld tegen zijn dochter. De vader stelt dat de dochter nog een bedrag van € 4.200,00 aan geleend geld moet terugbetalen, evenals een huurachterstand van € 1.175,00, en daarnaast nog € 420,00 aan reparatie- en schoonmaakkosten en € 100,00 voor de opslag van haar spullen. De dochter betwist deze vordering en heeft als tegeneis ingediend dat de vader haar persoonlijke eigendommen moet teruggeven. De kantonrechter heeft de eis van de vader gedeeltelijk toegewezen en de tegeneis van de dochter ook, maar met een lagere dwangsom. De kantonrechter oordeelt dat de dagvaarding, hoewel minimalistisch, voldoet aan de eisen en dat de dochter € 3.375,00 aan de vader moet betalen. De vordering voor buitengerechtelijke incassokosten en rente is afgewezen, omdat de vader niet aan de wettelijke eisen voldeed. De vader moet de spullen van de dochter aan haar afgeven, met een dwangsom voor het geval hij dit niet tijdig doet. De proceskosten worden gecompenseerd, omdat de partijen familie zijn. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.