Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen
[eiseres 1] ,
[eisers 1],
[eisers 2],
[eisers 3],
[eisers 4],
het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee, verweerder,
[vergunninghoudster]) te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Eisers wijzen erop dat in het rapport van Contek Serooskerke slechts een berekening is opgenomen van de sloop- dan wel aanlegfase van het project en niet van degebruiksfase.
De rechtbank stelt vast dat het voorgenomen gebruik van de opstallen waarvoor de omgevingsvergunning is verleend past in het bestemmingsplan en onder dat plan al daadwerkelijk plaatsvond. Wel is sprake van verplaatsing van een deel van het gebruik (de houtopslag) over enkele tientallen meters naar de andere kant van de weg. Er valt niet in te zien, dat die verplaatsing – die de verkeersbewegingen niet verandert – effect zou kunnen hebben op het Natura 2000-gebied. Verweerder mocht zich daarom beperken tot een berekening van de stikstofemissies in de aanlegfase en dus het rapport van Contek Serooskerke aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Aldus is niet gebleken dat een Wnb-vergunning vereist is en dat in strijd is gehandeld met artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo.
De werkzaamheden van [vergunninghoudster] op het gebied van metaal beperken zich echter tot de opslag van en de handel in staalproducten. [vergunninghoudster] koopt staal in bij de fabriek, slaat dit op zijn terrein op en verhandelt deze producten. [vergunninghoudster] voert zelf geen bewerkingen uit. Voor zover een klant bewerkte staalproducten bestelt, besteedt [vergunninghoudster] deze werkzaamheden uit. Het gaat daarbij dan bijvoorbeeld om het stalen of het meniën van staal of ijzer. De verhandelde producten vinden hun weg naar constructiebedrijven, de offshore of naar scheepswerven.” Wat eisers in de beroepsprocedure hebben aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen.
Het bestreden besluit maakt mogelijk dat de ‘houtactiviteiten’ en de ‘staalactiviteiten’, waarvoor in het verleden geen omgevingsvergunningplicht gold, in het vervolg op één in plaats van op twee locaties plaatsvinden. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de samenvoeging van de bestaande hout- en staalactiviteiten op de locatie tot een milieuomgevingsvergunningplichtige uitbreiding van de inrichting leidt. Mocht de praktijk anders uitwijzen, dan zal verweerder handhavend dienen op te treden. Zulke handhaving is in deze procedure echter niet aan de orde. Gelet op het voorgaande dient de inrichting van [vergunninghoudster] te worden aangemerkt als een type B-inrichting. Zo een inrichting is meldingsplichtig. Vaststaat dat tijdens het indienen van de aanvraag om de omgevingsvergunning geen melding was gedaan. Wel heeft [vergunninghoudster] de vereiste melding gedaan voordat verweerder het bestreden besluit nam. De melding heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. [vergunninghoudster] heeft de melding in de voorlopige voorzieningenprocedure (ROT 21/1132) overgelegd.Naar het oordeel van de rechtbank is er geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat een dergelijke melding wordt gedaan na het nemen van een besluit waartegen een bezwaarschrift is ingediend, maar voordat de beslissing op dat bezwaarschrift wordt genomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:954, r.o. 6.1.). Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voor de aangevraagde activiteiten geen milieuomgevingsvergunning nodig is, waardoor van een schending van artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo geen sprake is.
e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.”