ECLI:NL:RBROT:2023:11148

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
ROT 23/6455
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor aangepast leerlingenvervoer wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot aangepast leerlingenvervoer. Verzoekster, een alleenstaande moeder en zelfstandig ondernemer, had op 6 juli 2023 een aanvraag ingediend voor aangepast vervoer voor haar zoon, die een taalontwikkelingsstoornis heeft. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 7 juli 2023 afgewezen, omdat de zoon niet aan de voorwaarden voldeed en de aangevraagde school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school was. Verzoekster heeft op 18 augustus 2023 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door het college als niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Verzoekster heeft vervolgens de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend zonder geldige reden voor de termijnoverschrijding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat verzoekster geen recht heeft op het gevraagde vervoer tijdens de beroepsprocedure. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6455

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, het college
(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 7 juli 2023 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag om aangepast vervoer voor het schooljaar 2023/2024 voor [naam], de zoon van verzoekster, afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster op 18 augustus 2023 bezwaar gemaakt, welk bezwaar door het college is ontvangen op 23 augustus 2023. Ook heeft zij in het verzoekschrift van 26 september 2023 de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Met het besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoekster dezelfde dag pro forma beroep ingesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening hangende een beslissing op bezwaar is op dat moment omgezet naar een verzoek om een voorlopige voorziening hangende beroep.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. M.J.G. Schroeder, als waarnemer van de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college. Verzoekster is niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
2.1.
Verzoekster heeft op 6 juli 2023 een aanvraag ingediend voor aangepast leerlingenvervoer in verband met een taalontwikkelingsstoornis bij haar zoon. Het gaat om vervoer naar basisschool [naam school 1] aan [adres].
2.2.
Het college heeft verzoeksters aanvraag om aangepast leerlingenvervoer afgewezen, omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet. Het college vindt dat de [naam school 1] niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is voor de zoon.
2.3.
Het college heeft verzoeksters bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend en hiervoor geen verschoonbare reden heeft gegeven. Verzoekster is het niet eens met dit besluit en wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat de taxikosten worden vergoed, totdat er is beslist op het beroepsschrift.
Is er spoedeisend belang?
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
3.2.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken.
Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden.
Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Dit is geregeld in artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, verklaart het college het bezwaar niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het college niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. Dit is geregeld in artikel 6:11 van de Awb.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat het college het primaire besluit heeft verzonden op 7 juli 2023. Dit betekent dat de bezwaartermijn op 8 juli 2023 is aangevangen en duurde tot en met 12 augustus 2023.
Het bezwaarschrift (gedateerd op 18 augustus 2023) is op 23 augustus 2023 door het college ontvangen. Dit betekent dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn en dus te laat is ingediend.
3.4.
Op grond van de op dit moment beschikbare gegevens kan redelijkerwijs worden geoordeeld dat verzoekster in verzuim is geweest. Als reden voor dit verzuim geeft verzoekster aan dat zij zelfstandig ondernemer in de zorg en een alleenstaande ouder van drie minderjarige kinderen is, en dat zij door alle consternatie over het nieuwe schooljaar, de onzekerheid over het vervoer van haar zoon en het eromheen plannen van werk en zorgtaken, over de datum van indiening heen heeft gekeken.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen geldige reden is voor de termijnoverschrijding. Er is niet gebleken dat verzoekster niet in staat is geweest zelf tijdig een (pro forma) bezwaarschrift in te dienen of dat zij zo nodig niet iemand anders heeft kunnen inschakelen om tijdig in bezwaar te gaan. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in beroep in stand blijft. Gelet daarop heeft verzoekster dus geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
Wat vindt de voorzieningen rechter overigens – ten overvloede – van deze zaak?
4.1.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Het college kent een vervoersvoorziening toe over de afstand tussen de woning van de leerling dan wel opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is.
Dit is geregeld in artikel 8, derde lid, onder sub a, van de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Rotterdam.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3190, is het aan de ouders om aannemelijk te maken dat de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is. Daarbij moet het gaan om objectieve factoren die op het gegeven onderwijs betrekking hebben. Dat een ouder een andere school van de soort waarop het betrokken kind is aangewezen een betere vindt dan de dichtstbijzijnde school, maakt dus op zichzelf nog niet dat de dichtstbijzijnde school niet als toegankelijke school kan worden aangemerkt.
4.3.
De zoon heeft een taalontwikkelingsstoornis en is daarom aangewezen op een basisschool met cluster 2-onderwijs. Tussen partijen is niet in geschil dat de oude school van de zoon, [naam school 2], dichter bij het woonadres van verzoekster ligt dan de [naam school 1]. In geschil is of [naam school 2] een voor de zoon toegankelijke school is.
Volgens het college staan [naam school 2] en de [naam school 1] in één samenwerkingsverband en bieden beiden scholen speciaal basisonderwijs in de vorm van cluster 2-onderwijs aan. Deze informatie staat ook op de website van [naam groep]. Gelet daarop is de enkele betwisting van verzoekster dat beide scholen dezelfde doelgroep bedient onvoldoende. Dat betekent dat beide scholen in beginsel moeten worden aangemerkt als voor de zoon toegankelijke scholen.
Dat kan anders zijn als er een gegronde reden is voor de overplaatsing van de zoon. Van een noodzaak tot overplaatsing is echter niet gebleken. De stelling van verzoekster dat de keuze voor de [naam school 1] zou zijn ingeleid door de leerplichtambtenaar van gemeente Rotterdam en PPO wordt door het college weersproken en is op geen enkele wijze door verzoekster onderbouwd. Ook anderszins wordt door verzoekster niet onderbouwd dat de [naam school 1] als meest dichtstbijzijnde toegankelijk school zou moeten worden aangemerkt. Dit had wel op haar weg gelegen. Met het college is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het college niet ten onrechte de aanvraag van verzoekster om aangepast vervoer voor haar zoon naar de [naam school 1] heeft afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster tijdens de beroepsprocedure niet in aanmerking komt voor het door haar gevraagde aangepast vervoer. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.