ECLI:NL:RBROT:2023:11355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
ROT 23/198
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen wegens niet-koppeling kenteken aan vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. De eiser ontving op 30 november 2022 een naheffingsaanslag van € 68,30, bestaande uit € 1,80 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten van naheffing. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd op 3 januari 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 23 november 2023 is eiser verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank heeft onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat het kenteken van de auto van eiser op het moment van de parkeercontrole niet was gekoppeld aan de bedrijfsvergunning. Eiser had weliswaar geprobeerd het kenteken te wijzigen, maar dit was niet tijdig gebeurd. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder is om ervoor te zorgen dat het juiste kenteken is geregistreerd.

De rechtbank heeft ook het coulancebeleid van de gemeente beoordeeld en vastgesteld dat er geen aanleiding was om de naheffingsaanslag te vernietigen. Eiser had eerder al twee naheffingsaanslagen uit coulance vernietigd gekregen, en de rechtbank concludeerde dat het beleid van de gemeente consistent was toegepast. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/198
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 30 november 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 68,30, bestaande uit € 1,80 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer])
Bij uitspraak op bezwaar van 3 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Aan eiser is een naheffingsaanslag opgelegd waarop staat vermeld dat op 17 november 2022 om 9:33 uur een parkeercontroleur heeft geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken 1]) stond geparkeerd op locatie Gaesbeekstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd aan eiser. Eiser stelt ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ dat de naheffingsaanslag niet terecht is opgelegd. De werkgever van eiser beschikt over een bedrijfsvergunning. Eiser stelt dat hij na het parkeren van zijn auto direct (binnen 15 minuten) via de website van verweerder ‘mijn loket’ het actieve kenteken van de vergunning heeft gewijzigd en zijn auto heeft aangemeld. Verweerder stelt zich op het standpunt ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ dat de naheffings-aanslag terecht is opgelegd nu in strijd is geparkeerd met de vergunningsvoorwaarden en eiser ook niet via de reguliere betaalmethode de parkeerbelasting heeft betaald.
2.1.
Er bestaat geen geschil over dat op de locatie op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was. Er bestaat ook geen geschil over het feit dat het kenteken [kenteken 1], op het moment dat de naheffingsaanslag is opgelegd, niet als actief was gekoppeld aan de bedrijfsvergunning.
3. Ingevolge artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Bepalend is hier de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Rotterdam (de Verordening). Met een vergunning zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet wordt ingevolge artikel 1 van de Verordening bedoeld: door het college van burgemeester en wethouders verleende toestemming om een motorvoertuig te parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur of op parkeerplaatsen voor belanghebbenden, met een voor dat doel verstrekte informatiedrager of kenteken.
3.1.
Op grond van artikel 2, vierde lid, letter c van de Verordening kan het college van burgemeester en wethouders nadere voorschriften en beperkingen vaststellen met betrekking tot het gebruik van vergunningen. Verweerder stelt, en door eiser is niet betwist, dat één van de gebruiksvoorwaarden is dat het kenteken van het voertuig waarmee geparkeerd wordt gekoppeld is aan de parkeervergunning.
4. De werkgever van eiser beschikt over een door verweerder verstrekte parkeervergunning, te weten een ‘parkeervergunning bedrijven’, wat maakt dat het is toegestaan met het gekoppelde kenteken te parkeren in het aangewezen gebied.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de brief van 15 november 2022 volgt dat eiser op deze dag het (aan de vergunning) gekoppelde kenteken tijdelijk heeft gewijzigd naar het kenteken [kenteken 2]. Uit de brief van 17 november 2022 volgt dat het kenteken [kenteken 1] op 17 november 2022, om 10:24 uur weer actief is geworden. Voorgaande leidt tot het oordeel dat eiser tijdens het opleggen van de naheffingsaanslag (om 9:33 uur) niet heeft voldaan aan de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarde dat het kenteken van de geparkeerde auto als actief kenteken geregistreerd moet staan. Daarmee was geen sprake van parkeren met de parkeervergunning (als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening). Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat eiser voor de auto met kenteken [kenteken 1] (voldoende) parkeerbelasting had betaald. Het actieve kenteken ̶ gekoppeld aan de parkeervergunning ̶ was destijds [kenteken 2]. Omdat de betreffende parkeerplaats ook was aangewezen als betaalde parkeerplaats en eiser de parkeerbelasting niet had voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd met toepassing van artikel 20 van de Algemene Wet Rijksbelasting (zie uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 juni 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1202). Dat eiser zijn kenteken om 10:24 uur diezelfde dag (51 minuten later) heeft gewijzigd doet aan het voorgaande niets af. Bij aanvang van het parkeren dienen onverwijld handelingen te worden verricht die noodzakelijk zijn om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen (de uitvoeringshandelingen). De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij 51 minuten lang zich heeft gebezigd met het wijzigen van het kenteken. Daarbij merkt de rechtbank op dat het juist aanmelden en afmelden van actieve kentekens gekoppeld aan de vergunning in risicosfeer ligt van de vergunninghouder.
6. Met betrekking tot het coulancebeleid oordeelt de rechtbank het volgende. Het wel of niet hanteren van een coulancebeleid is een gemeentelijke bevoegdheid. De rechtbank beoordeelt slechts of verweerder een eventueel coulancebeleid consistent toepast (zie de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3698). Het beleid van verweerder is dat er maximaal twee naheffingen per kalenderjaar uit coulance worden vernietigd. Verweerder heeft in maart 2022 twee naheffingsaanslagen (opgelegd aan eiser) uit coulance vernietigd. In de onderhavige zaak ziet verweerder daarom geen ruimte voor vernietiging uit coulance. Het beleid is door verweerder consistent toegepast.
7. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Dit proces-verbaal is opgemaakt door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).