8.3.Beoordeling
Beoordeling van de vordering van de zus [benadeelde partij01]
Immateriële schade
Voor zover de zus affectieschade vordert op de voet van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder e en f, van het Burgerlijk Wetboek, komt die niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van de situatie waarin de zus ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor het slachtoffer heeft en ook niet van de situatie waarin het slachtoffer ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de zus had. De zus en broer woonden niet samen, zodat er geen sprake was van een gezinsverband. De vordering tot affectieschade van € 20.000,- zal daarom niet worden toegewezen.
Wel kan op basis van de stellingen van de zus, die onbetwist zijn gebleven, worden geoordeeld dat zij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer stond dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking het traumatische verleden dat het slachtoffer en de zus hadden, waarvoor zij beiden traumatherapie hadden, de zorg die zij (ook in dat opzicht en ook later nog) voor elkaar hadden en de steun die zij voor elkaar waren, het feit dat zij elkaars beste vrienden waren, dat zij elke dag contact hadden en dat zij vaak de weekenden en vakanties samen doorbrachten. Dit betekent dat de vordering tot affectieschade op de voet van artikel 1, eerste lid, Besluit vergoeding affectieschade tot een bedrag van € 17.500,- kan worden toegewezen.
Van de voor de beoordeling van shockschade relevante omstandigheden staat in ieder geval vast dat het slachtoffer op gruwelijke wijze, door vele messteken, om het leven is gebracht, waardoor hij bijna onherkenbaar was. Ook staat vast dat de zus het slachtoffer in het mortuarium heeft geïdentificeerd, dat zij in de woning van het slachtoffer, waar hij om het leven is gebracht, is geweest en dat zij de woning, die vol bloedsporen was, heeft schoongemaakt. Zij is op die manier geconfronteerd met de gevolgen van de dodelijke steekpartij. Hiervoor is al vastgesteld dat het slachtoffer en de zus een nauwe persoonlijke relatie hadden. Volgens de – in zoverre niet betwiste – verklaringen van de praktijk-ondersteuner GGZ van de huisarts en van de psycholoog lijdt zij door het trauma door de dood van haar broer aan PTSS-klachten en is zij daarvoor onder behandeling bij genoemde hulpverleners. Er is dus sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, waardoor de zus in haar persoon is aangetast. Dit alles overziende is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de vereisten voor shockschade. Rekening houdend met alle omstandigheden en gelet op vergelijkbare gevallen, wordt de omvang naar maatstaven van billijkheid begroot op € 25.000,-.
Materiële schade
De zus vordert € 7.512,85 voor vergoeding van materiële schade. Zij specificeert haar vordering zo:
De “kosten lijkbezorging“ zijn voldoende onderbouwd met stukken. Die kosten kunnen als niet betwist worden toegewezen op de voet van artikel 6:108 BW.
De “kosten nalatenschap” en de post “schade woning overledene, herstelkosten” kunnen ook als onderbouwd en niet betwist worden toegewezen.
De “reiskosten overig” zien voornamelijk op het door de zus naar de woning van het slachtoffer reizen in verband met het regelen van allerlei zaken met betrekking tot de woning, zoals het schoonmaken en herstellen van de woning en het inpakken, ophalen en verhuizen van spullen van het slachtoffer. Die kosten zijn gespecificeerd en onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij kunnen als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sr worden toegewezen.
De “reiskosten shockschade” zien op reiskosten naar huisarts, psycholoog/praktijkonder-steuner en psycholoog (Psyq). Dat zijn dus reiskosten naar medische behandeling. Ook die kosten zijn gespecificeerd en onvoldoende gemotiveerd betwist en kunnen als rechtstreekse schade worden toegewezen.
Dit is anders ten aanzien van de “reiskosten proces”. Reiskosten die worden gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sv. Deze kosten moeten worden geschaard onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv en kunnen slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover de benadeelde in persoon (dat wil zeggen zonder gemachtigde) procedeert (artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In dit geval doet zich die situatie niet voor; de benadeelde heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Om die reden zal de gevorderde vergoeding voor “reiskosten proces” worden afgewezen.
Ook reiskosten voor gesprekken/afspraken met familierechercheur, advocaat en officier van justitie zijn geen kosten die in aanmerking komen voor vergoeding van proceskosten ten behoeve van het indienen en behandelen van de civiele vordering.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt vindt de rechtbank de kosten van “onderhoud tuin” van de zus ten behoeve van het verkrijgen van brandhout uit haar eigen tuin in te ver verwijderd verband van het strafbare feit staan. Dit kan niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade.
De zus vordert tot slot nog € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade (in verband met hoger beroep). Zij zal in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat op dit moment niet is vast te stellen dat sprake is van schade.
Conclusie
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en/of door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen voor een bedrag van
€ 5.737,84 aan materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 42.500,-,zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van wat aan hoofdsom meer is gevorderd.
In het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op “onderhoud tuin” en “nader te onderbouwen schade (HB)”. zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor het overige – affectieschade (€ 2.500,-) en “reiskosten proces” – zal de vordering worden afgewezen.
Beoordeling van de vordering van de vader [benadeelde partij02]
Immateriële schade
De vordering betreffende affectieschade komt voor vergoeding in aanmerking. Een ouder van een meerderjarig niet-thuiswonend kind wordt met zoveel woorden genoemd in artikel l van het Besluit vergoeding affectieschade en het gevorderde bedrag komt overeen met het in dat besluit genoemde bedrag (€ 17.500,-).
Van de voor de beoordeling van shockschade relevante omstandigheden staat in ieder geval vast dat het slachtoffer op gruwelijke wijze, door vele messteken, om het leven is gebracht. Verder staat vast dat de vader in de woning van het slachtoffer, waar hij om het leven is gebracht, is geweest. Die woning was vol bloedsporen en ook was daar het silhouet van het slachtoffer herkenbaar. De vader is op die manier geconfronteerd met de gevolgen van de dodelijke steekpartij. Dit heeft een hevige schok bij hem veroorzaakt. Tussen het slachtoffer en de vader bestond een nauwe persoonlijke relatie, zo blijkt uit de (onbetwist gebleven) verklaring van de vader. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vader en de overledene (en de zus) toen zij nog thuis woonden (voor zorg en aandacht) sterk op elkaar aangewezen waren omdat de moeder er niet voor hen kon zijn. Toen de moeder wegviel werd die band nog hechter. De vader had iedere dag contact met het slachtoffer, het slachtoffer was om het weekend bij zijn vader en de vader en het slachtoffer gingen samen op vakantie. Volgens de – in zoverre niet betwiste – verklaringen van de huisarts is de vader totaal ingestort en ontredderd en kan hij niet over de dood van het slachtoffer praten. Bij de vader is volgens de huisarts sprake van een zeer ernstig psychisch lijden met name door de gruwelijke wijze waarop hem zijn zoon is afgenomen, is sprake van psychotrauma/PTSD en is hij nog niet in staat om met hulp van een therapeut aan verwerking te beginnen. Rekening houdend met alle omstandigheden en gelet op vergelijkbare gevallen, wordt de omvang naar maatstaven van billijkheid begroot op € 40.000,-.
Materiële schade
De vader vordert € 8.070,98 voor vergoeding van materiële schade, te weten kosten lijkbezorging.
De kosten van lijkbezorging zijn voldoende onderbouwd met stukken. Die kosten kunnen als niet betwist worden toegewezen op de voet van artikel 6:108 BW.
De vader vordert tot slot nog € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade (in verband met hoger beroep). Hij zal in dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat op dit moment niet is vast te stellen dat sprake is van schade.
Conclusie
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen voor een bedrage van
€ 8.070,98 aan materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 57.500,-,zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen
[benadeelde partij01]
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[benadeelde partij02]
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.