ECLI:NL:RBROT:2023:11363

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
10-336515-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na fatale steekpartij

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een vrouw die op 24 december 2022 een man heeft doodgestoken. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren voor doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer met meerdere steekverwondingen om het leven gebracht. Beroepen op noodweer(exces) en psychische overmacht zijn door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet werd ondersteund door het forensisch onderzoek, dat de letsels van het slachtoffer en het bloedsporenpatroon in de woning niet overeenkwamen met haar verhaal. De verdachte had inconsistent en selectief verklaard, wat de geloofwaardigheid van haar verdediging aantastte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beëindigd door hem met een of meer messen vele malen in het gezicht, hoofd en lichaam te steken. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding opgelegd aan de nabestaanden van het slachtoffer voor affectieschade en shockschade. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden, waarbij de rechtbank de gruwelijke omstandigheden van de dood van het slachtoffer in aanmerking nam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-336515-22
Datum uitspraak: 5 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. S. Kegreisz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces), dan wel dat er sprake is van psychische overmacht.
4.1.2.
Beoordeling
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het de verdachte is geweest die het letsel bij het slachtoffer [slachtoffer01] (hierna: het slachtoffer) heeft toegebracht en vervolgens of het handelen van de verdachte heeft geleid tot de dood van het slachtoffer.
Indien dat het geval zou zijn, komt de vraag aan de orde of het feit en de verdachte strafbaar zijn, omdat de verdachte een beroep heeft gedaan op noodweer(exces), dan wel psychische overmacht.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is – als prostituee – op verzoek van het slachtoffer op 24 december 2022 naar zijn woning aan [adres01] gekomen. De verdachte is omstreeks 04:13 uur in de woning van het slachtoffer aangekomen. [1] Op 24 december 2022 omstreeks 15:26 uur heeft de verdachte de woning aan de achterzijde verlaten. [2] Op het moment dat de verdachte in de woning kwam, bleek dat daar naast het slachtoffer nog een persoon aanwezig was ( [naam01] ). Die persoon heeft omstreeks 04:55:33 uur de woning verlaten. [3] Het slachtoffer was toen nog in leven.
Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte volgt dat op 24 december 2022 rond zes
uur in de ochtend, 3 gram cocaïne is besteld. Als bezorgadres is het adres van het slachtoffer opgegeven, waar de verdachte op dat moment nog verblijft. Omstreeks 06:28 uur geeft [naam02] , de dealer, aan dat hij er is. [4]
Op 24 december 2022 omstreeks 06:34 uur is de bankapplicatie op de telefoon van het slachtoffer nog gebruikt. Zijn telefoon was beveiligd met een viercijferige code.
Het slachtoffer zou op 24 december 2022 om 09:00 uur een afspraak hebben bij de kapper. Om 09:08 uur belt een contact van het slachtoffer met de naam “kapper” naar het slachtoffer. De oproep wordt niet aangenomen. [5]
Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte volgt dat de verdachte op 24 december 2022 om 14:59:31 uur, 14:59:32 uur en 14:59:32 uur drie foto’s zijn gemaakt van het slachtoffer. Daarop is te zien dat hij op de vloer van zijn woning ligt met zijn broek en onderbroek tot halverwege de heupen waardoor een deel van de billen zichtbaar is. Ook is een forse hoeveelheid bloed te zien. [6]
Verder stelt de rechtbank vast dat bekenden van het slachtoffer, buurman [naam03] en vriend [naam04] , op 24 december 2022 naar het slachtoffer hebben gebeld, te weten om 12:19 uur, 15:02 uur en 15:19 uur. De gesprekken om 12:19 uur en 15:19 uur zijn niet aangenomen en het gesprek om 15:02 uur is afgewezen. [7]
Nadat de verdachte op 24 december 2022 de woning van het slachtoffer heeft verlaten en zij door een sloot is gevlucht, belt zij om 16:10 uur en 16:38 uur naar een vriendin, [naam05] (“ [naam05] ”). Die vriendin neemt de telefoongesprekken met een tweede telefoon op, omdat volgens [naam05] de verdachte heeft gezegd dat zij iemand heeft neergestoken. Uit die opgenomen telefoongesprekken met de verdachte volgt onder meer dat de verdachte heeft gezegd dat zij iemand met een mes in zijn ogen en oren had gestoken en dat zij hem met een fles op het hoofd had geslagen. [8]
Op 26 december 2022 wordt de politie gealarmeerd nadat de buurman van het slachtoffer, [naam03] , en een vriend van het slachtoffer, [naam04] , op verzoek van de zus van het slachtoffer de woning zijn binnen gegaan, omdat zij geen contact met het slachtoffer meer konden krijgen. In de woning aan [adres01] wordt op de vloer in de woonkamer het levenloze lichaam van het slachtoffer aangetroffen. Zijn broek en onderbroek zaten tot halverwege de heupen waardoor een deel van de billen zichtbaar was In de woonkamer en de keuken lag heel veel bloed en verspreid door de woonkamer lagen glasscherven.
In een vuilniszak en in de spoelbak van de keuken van de woning van het slachtoffer zijn twee messen gevonden. Op het heft (handvat) van het mes uit de spoelbak is alleen DNA van de verdachte aangetroffen. Het heft van het kleine mes uit de vuilniszak bevatte DNA van zowel het slachtoffer als de verdachte. [9]
Uit pathologisch onderzoek volgt dat het slachtoffer talrijke (113) snij- en steekletsels in zijn gelaat had, onder meer aan de ogen en oren. Daarnaast had het slachtoffer ruim 70 huid-defecten, waaronder steekkanalen op zijn handen en polsen.
Er was verder een doorsteekletsel door de linkerwijsvinger, de linkerringvinger en linkerhandrug en de rechterhandrug. Hierbij is opgemerkt dat meerdere van de scherprandige letsels aan de handen en de polsen zeer wel opgelopen kunnen zijn in het kader van verweer/afweer.
Het overlijden van het slachtoffer wordt reeds zonder meer verklaard door verbloeding en inademing van bloed ten gevolge van talrijke snij- en steekletsels.
Opvallend is dat er ook letsels bij het slachtoffer zijn geconstateerd die vermoedelijk postmortaal (na zijn overlijden) zijn toegebracht. [10]
Uit het dossier zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat na het vertrek van de verdachte uit de woning van het slachtoffer tot het moment van de ontdekking van diens lichaam nog een of meer andere perso(o)n(en) in de woning van het slachtoffer is/zijn geweest.
4.1.3.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op 24 december 2022 opzettelijk met een of meer mes(sen) en/of scherp(e) voorwerp(en) het slachtoffer vele steek- snijletsels heeft toegebracht ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 24 december 2022, , te [plaats01],
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer01] met een of meer mes(sen) en/of een of meer ander(e) scherp(e)
voorwerp(en) vele malen in het gezicht en het hoofd en de hals / nek en
het lichaam te snijden en/of te steken
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Doodslag.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota primair aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Daartoe heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft steeds verklaard dat het slachtoffer haar heeft aangevallen. Zij heeft verklaard dat het slachtoffer dit deed nadat hij een hallucinerende pil had geslikt en haar had gedwongen een zelfde pil te slikken. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer woedend werd en haar aan haar haren richting de keuken heeft gesleurd. Daar heeft hij een mes gepakt waarmee hij haar in haar hand heeft gestoken, dan wel dat hij dat mes in haar richting heeft gegooid waarbij zij afweerverwondingen heeft opgelopen. Vervolgens probeerde het slachtoffer op de verdachte in te slaan, terwijl zij op de grond lag en hij bovenop haar lag/zat, dan wel over haar heen hing. De verdachte wist het mes af te pakken en heeft zich tegen de aanval van het slachtoffer verweerd door met het mes te zwaaien. Haar verklaring wordt bevestigd door de hoeveelheid haren van de verdachte die op het lichaam van het slachtoffer zijn aangetroffen en door het afweerletsel dat zij op haar hand had, aldus de verdediging.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden en subsidiair, mocht de rechtbank uitgaan van een noodweersituatie waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, dat zij de grenzen van die noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
5.1.3.
Beoordeling
De rechtbank acht de door de verdediging geschetste gang van zaken, niet aannemelijk geworden. De verklaring over wat zou zijn voorgevallen op 24 december 2022 wordt niet ondersteund door – en is op onderdelen ook in strijd met – de objectieve resultaten van het forensisch onderzoek naar de letsels van het slachtoffer, het na het steekincident in de woning aangetroffen bloedsporenpatroon en de toxicologische onderzoeken aan het lichaam van het slachtoffer en aan het haar van de verdachte. Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van wat de verdediging heeft aangevoerd heeft de rechtbank tevens betrokken dat de door de verdachte afgelegde verklaringen inconsistent en selectief zijn. De rechtbank legt dat hierna verder uit.
Letsels slachtoffer
Bij het slachtoffer zijn meer dan 200 steek- en snijletsels op het lichaam aangetroffen, waarvan het overgrote deel (113) in het gelaat. Het slachtoffer had onder meer doorsteekletsels in beide oren, door het linker ooglid en door de neus tot in de neusholte.
Daarnaast zijn meerdere van de scherprandige letsels op de handen en polsen van het slachtoffer aangetroffen die zeer wel opgelopen kunnen zijn in het kader van verweer/ afweer. Aan de behaarde hoofdhuid van het slachtoffer waren drie letsels bij leven opgelopen door stomp botsende krachtsinwerking. Ook zijn er bij het slachtoffer letsels geconstateerd, waaronder aan de penis, die vermoedelijk postmortaal (na zijn overlijden) zijn toegebracht.
Het aantal letsels en de aard daarvan passen naar het oordeel van de rechtbank niet bij de verklaringen van de verdachte dat zij zich tegen een aanval van het slachtoffer heeft moeten beschermen. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat bij de verdachte op 29 december 2022 (slechts) een viertal letsels is vastgesteld. Deze letsels zijn aangetroffen aan haar linkerhand en pols, waarvan er twee krasverwondingen waren. Op 30 december 2022 is bovendien geen zichtbaar letsel vastgesteld van de behaarde hoofdhuid.
Bloedspoorpatroon woning
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [proces-verbaalnummer01]
(bijlage 10 van het Forensisch dossier)en het aanvullend proces-verbaal TGO m.b.t. vraagstelling [proces-verbaalnummer02]. Verzocht is om aan de hand van de aangetroffen bloedspoorpatronen te bepalen in welke positie (staand/liggend) het slachtoffer zich bevond op het moment dat er letsel bij dit slachtoffer werd toegebracht.
Geconcludeerd is dat, als het slachtoffer de donor is van de bloedsporen waaruit de (in de woonkamer aanwezige) impactspoorpatronen bestaan, het aannemelijker zou zijn dat het
slachtoffer zich in een positie bevond dicht bij de vloer.
In het aanvullend proces-verbaal is de verbalisant verzocht om in het door hem aangetroffen
sporenbeeld aanknopingspunten of contra-indicaties te onderzoeken voor de feiten en
omstandigheden die de verdachte naar voren heeft gebracht. Volgens het door de verdachte geschetste scenario is zij door het slachtoffer aangevallen met een mes en heeft zij zich verweerd. Daarna zijn zij samen op de grond terecht gekomen en is het slachtoffer op de verdachte gaan inslaan, terwijl zij op de grond lag en het slachtoffer boven op haar lag/zat, althans over haar heen hing.
Bij het door de verdachte geschetste scenario verwacht de verbalisant een bloedsporenbeeld aan te treffen waarbij er geen (of weinig) afgeworpen bloedsporen dan wel impactpatronen hoog op de muren terecht zijn gekomen. De concentratie afgeworpen bloedsporen en impactsporen zou zich, uitgaande van de verklaring van de verdachte, voornamelijk op de vloer hebben bevonden en niet in een opwaartse richting op de objecten (muren etc.) rondom de locatie waar slachtoffer en verdachte zich bevonden. Het sporenbeeld past volgens de verbalisant niet bij het door de verdachte geschetste scenario.
Toxicologische onderzoeken slachtoffer en verdachte
Dat zowel het slachtoffer als zijzelf een pil/capsule hebben geslikt met een hallucinerende werking, zoals de verdachte heeft verklaard, is bij toxicologisch onderzoek bij het slachtoffer en uit haaronderzoek van de verdachte niet aangetoond.
Inconsistente en selectieve verklaringen verdachte
De rechtbank is verder van oordeel dat de door de verdachte afgelegde verklaringen wisselend zijn. Tijdens het eerste verhoor heeft zij verklaard dat zij, ter bescherming van zichzelf, zwaaiende bewegingen met het mes maakte richting het slachtoffer. Tijdens het tweede verhoor heeft zij verklaard dat zij maar één enkele keer met het mes heeft gezwaaid en in haar derde verklaring heeft zij verklaard dat zij alleen nog weet dat zij zwaaiende bewegingen met het mes heeft gemaakt, maar dat zij niet weet hoe vaak of hoe lang. Ten slotte heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat het slachtoffer een mes naar haar toe heeft gegooid, terwijl zij bij gelegenheid van haar eerdere verhoren heeft verklaard dat zij een mes uit de hand van het slachtoffer heeft geslagen en daarbij aan haar hand gewond is geraakt. Daarnaast heeft de rechtbank bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte ook meegewogen dat zij selectief heeft verklaard. Zij kan zich, naar eigen zeggen als gevolg van haar alcohol en drugsgebruik, op essentiële punten niet veel herinneren. Dat tast de geloofwaardigheid van haar verklaring aan.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de haar verweten gedraging(en) niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het slachtoffer, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.
Er is ook anderszins geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota subsidiair aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr. Meer subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op psychische overmacht. Hierbij is erop gewezen dat bij de verdachte, gezien haar traumatische verleden zoals volgt uit het rapport van het Pieter Baan Centrum, door de noodweersituatie waarin zij terecht kwam een dusdanige psychische drang ontstond (door angst en emoties, versterkt door alcohol en drugs), dat zij die drang redelijkerwijs niet hoefde te weerstaan.
6.2.
Beoordeling
Noodweerexces
Het door de verdediging gevoerde verweer dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt is hiervoor al onder 5.1.3 verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een voor de verdachte ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf, eerbaarheid of goed. Dit laatste brengt mee dat het beroep van de verdachte op noodweerexces al daarom niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen
Psychische overmacht
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden. Het is niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer de verdachte heeft aangevallen. Het beroep op psychische overmacht wordt al om die reden verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, een delict dat wordt beschouwd als één van de ernstigste delicten die het Nederlandse strafrecht kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf, dat op 24 december 2022 is gepleegd, een maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld.
Door haar gewelddadig optreden heeft de verdachte het slachtoffer beroofd van het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Daardoor is aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer immens en onherstelbaar leed aangedaan. Deze doodslag heeft diepe sporen nagelaten in het leven van de vader en de zus van het slachtoffer en van andere mensen in zijn omgeving. Die impact is op duidelijke wijze ter terechtzitting naar voren gebracht namens de vader en door de zus van het slachtoffer.
De brute en nietsontziende wijze waarop verdachte het slachtoffer in zijn eigen woning te lijf is gegaan en de gruwelijke wijze waarop zij het slachtoffer veelvuldig letsel heeft toegebracht waardoor hij is overleden, heeft de rechtsorde ernstig geschokt. Ook het feit dat de verdachte het slachtoffer ook na zijn overlijden heeft gestoken is weerzinwekkend.
De verdachte heeft bovendien geen openheid van zaken gegeven over de werkelijke toedracht en haar motief. Daarmee bemoeilijkt zij het verwerkingsproces bij de nabestaanden. Zij heeft daarnaast geprobeerd sporen uit te wissen door een begin te maken met het schoonmaken van de woning, het wegmaken van de telefoon van het slachtoffer en het meenemen van mogelijk belastende voorwerpen uit de woning van het slachtoffer. De verdachte lijkt tenslotte in geen enkel opzicht het verwerpelijke van haar handelen in te zien. Dit alles neemt de rechtbank haar kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op informatie van de Chileense autoriteiten waaruit volgt dat zij in Chili ook niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, van 16 augustus 2023, opgesteld door [naam06], psychiater, en [naam07], GZ-psycholoog. Daarin staat onder meer:
“Betrokkene heeft redelijk meegewerkt aan het onderhavige onderzoek, ze ging gesprekken aan met de onderzoekers, ze werkte mee aan psychologisch (test)onderzoek en ook nam zij deel aan het dagprogramma op de afdeling. Daarnaast hebben diverse referenten meegewerkt aan het milieuonderzoek. Desondanks zijn er ook vrij grote beperkingen in het onderzoek. Er is weinig zicht gekomen op haar leven in Chili. Ook is niet duidelijk geworden hoe zij functioneert binnen relaties. Verder is er weinig zicht gekomen op de emotionele binnenwereld van betrokkene waardoor de onderzoekers al met al haar als persoon niet goed hebben leren kennen.
Hierdoor is er weinig zicht gekomen op wie betrokkene nu echt is. Zowel uit het klinische onderzoek als uit de beschikbare informatie komen geen duidelijke aanwijzingen naar voren voor een psychische stoornis bij betrokkene, echter door de onderzoeksbeperkingen is ook niet met zekerheid helemaal uit te sluiten dat er toch sprake is van een psychische stoornis bij betrokkene.
In ieder geval zijn er zowel op grond van het klinische onderzoek als op grond van de beschikbare informatie geen aanwijzingen voor een psychiatrisch ziektebeeld zoals een psychotische stoornis en/of een stemmingsstoornis. Evenmin zijn er aanwijzingen voor een neurobiologische ontwikkelingsstoornis zoals ADHD of een autisme spectrum stoornis. Er is door de beperkingen van het onderzoek beperkt zicht gekomen op de onderliggende persoonlijkheid van betrokkene. Door het (ogenschijnlijk) ontbreken van aanwijzingen voor disfunctioneren op één of meerdere levensgebieden zijn er in ieder geval geen sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis.
Concluderend kan er bij betrokkene geen stoornis worden vastgesteld maar kan dit ook niethelemaal worden uitgesloten door de beperkingen van het onderhavige onderzoek.”.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de bevindingen van de deskundigen zal de rechtbank er vanuit gaan dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is voor het bewezen verklaarde feit.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Algemene uitgangspunten
Wie kan een vordering in een strafzaak indienen?
Artikel 51f, eerste lid, Sv bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces om vergoeding van deze rechtstreekse schade te vorderen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, indien het slachtoffer door het strafbare feit is overleden, de erfgenamen zich kunnen voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering. Verder kunnen de personen als bedoeld in artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) ter zake van de daar bedoelde vorderingen zich voegen voor schadeposten, onder meer: kosten van lijkbezorging en affectieschade.
Affectieschade bij overlijden
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon met wie men een affectieve band heeft, overlijdt. In artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder a tot en met f, BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Dit zijn onder meer ouders.
Indien een persoon niet onder één van de in artikel 6:108 lid 4, aanhef en a tot en met f, BW gespecificeerde categorieën valt, kan een beroep gedaan worden op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, BW. Daarin is de mogelijkheid tot het toekennen van affectieschade geopend voor een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. De bedoeling van de wetgever is dat er van die hardheidsclausule niet lichtvaardig gebruik zal worden gemaakt.
In artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade zijn categorieën met bijbehorende bedragen opgenomen.
Shockschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
( i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en
(ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
(iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid toch worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Voor vergoeding van shockschade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Als benadeelde partij hebben zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het geding gevoegd:

[benadeelde partij01]
De zus van het slachtoffer, [benadeelde partij01], hierna: de zus, vordert € 20.000,-, althans € 17.500,- aan affectieschade, € 25.000,- aan shockschade, € 7.512,85 aan materiële schade en
€ 5.000,- in verband met “nader te onderbouwen schade” (in verband met eventueel hoger beroep).

[benadeelde partij02]
De vader van het slachtoffer, [benadeelde partij02], hierna: de vader, vordert € 17.500,- aan affectie-schade, € 40.000,- aan shockschade, € 8.070,98 aan materiële schade en € 5.000,- in verband met “nader te onderbouwen schade” (in verband met eventueel hoger beroep).
8.1.
Standpunt officier van justitie
[benadeelde partij01]
De officier van justitie heeft gerequireerd tot afwijzing van de nader te onderbouwen schade en tot toewijzing van de vordering voor het overige, ook die van de affectieschade tot een bedrag van € 17.500,- omdat er geen sprake is van gezinsverband maar wel van een nauwe persoonlijke relatie tussen het slachtoffer en de zus.
[benadeelde partij02]
De officier van justitie heeft gerequireerd tot toewijzing van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
[benadeelde partij01]
De verdediging voert aan dat de affectieschade niet toewijsbaar is omdat geen sprake is van een nauwe persoonlijke relatie, dat de shockschade onvoldoende is onderbouwd, dat de reiskosten “wat veel” zijn en dat het causale verband voor de kosten van onderhoud van de tuin ontbreekt.
[benadeelde partij02]
De verdediging voert aan dat de reiskosten “wat veel” zijn en refereert zich voor het overige.
8.3.
Beoordeling

Beoordeling van de vordering van de zus [benadeelde partij01]
Immateriële schade
Voor zover de zus affectieschade vordert op de voet van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder e en f, van het Burgerlijk Wetboek, komt die niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van de situatie waarin de zus ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor het slachtoffer heeft en ook niet van de situatie waarin het slachtoffer ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de zus had. De zus en broer woonden niet samen, zodat er geen sprake was van een gezinsverband. De vordering tot affectieschade van € 20.000,- zal daarom niet worden toegewezen.
Wel kan op basis van de stellingen van de zus, die onbetwist zijn gebleven, worden geoordeeld dat zij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer stond dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking het traumatische verleden dat het slachtoffer en de zus hadden, waarvoor zij beiden traumatherapie hadden, de zorg die zij (ook in dat opzicht en ook later nog) voor elkaar hadden en de steun die zij voor elkaar waren, het feit dat zij elkaars beste vrienden waren, dat zij elke dag contact hadden en dat zij vaak de weekenden en vakanties samen doorbrachten. Dit betekent dat de vordering tot affectieschade op de voet van artikel 1, eerste lid, Besluit vergoeding affectieschade tot een bedrag van € 17.500,- kan worden toegewezen.
Van de voor de beoordeling van shockschade relevante omstandigheden staat in ieder geval vast dat het slachtoffer op gruwelijke wijze, door vele messteken, om het leven is gebracht, waardoor hij bijna onherkenbaar was. Ook staat vast dat de zus het slachtoffer in het mortuarium heeft geïdentificeerd, dat zij in de woning van het slachtoffer, waar hij om het leven is gebracht, is geweest en dat zij de woning, die vol bloedsporen was, heeft schoongemaakt. Zij is op die manier geconfronteerd met de gevolgen van de dodelijke steekpartij. Hiervoor is al vastgesteld dat het slachtoffer en de zus een nauwe persoonlijke relatie hadden. Volgens de – in zoverre niet betwiste – verklaringen van de praktijk-ondersteuner GGZ van de huisarts en van de psycholoog lijdt zij door het trauma door de dood van haar broer aan PTSS-klachten en is zij daarvoor onder behandeling bij genoemde hulpverleners. Er is dus sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, waardoor de zus in haar persoon is aangetast. Dit alles overziende is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de vereisten voor shockschade. Rekening houdend met alle omstandigheden en gelet op vergelijkbare gevallen, wordt de omvang naar maatstaven van billijkheid begroot op € 25.000,-.
Materiële schade
De zus vordert € 7.512,85 voor vergoeding van materiële schade. Zij specificeert haar vordering zo:
De “kosten lijkbezorging“ zijn voldoende onderbouwd met stukken. Die kosten kunnen als niet betwist worden toegewezen op de voet van artikel 6:108 BW.
De “kosten nalatenschap” en de post “schade woning overledene, herstelkosten” kunnen ook als onderbouwd en niet betwist worden toegewezen.
De “reiskosten overig” zien voornamelijk op het door de zus naar de woning van het slachtoffer reizen in verband met het regelen van allerlei zaken met betrekking tot de woning, zoals het schoonmaken en herstellen van de woning en het inpakken, ophalen en verhuizen van spullen van het slachtoffer. Die kosten zijn gespecificeerd en onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij kunnen als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sr worden toegewezen.
De “reiskosten shockschade” zien op reiskosten naar huisarts, psycholoog/praktijkonder-steuner en psycholoog (Psyq). Dat zijn dus reiskosten naar medische behandeling. Ook die kosten zijn gespecificeerd en onvoldoende gemotiveerd betwist en kunnen als rechtstreekse schade worden toegewezen.
Dit is anders ten aanzien van de “reiskosten proces”. Reiskosten die worden gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sv. Deze kosten moeten worden geschaard onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv en kunnen slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover de benadeelde in persoon (dat wil zeggen zonder gemachtigde) procedeert (artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In dit geval doet zich die situatie niet voor; de benadeelde heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Om die reden zal de gevorderde vergoeding voor “reiskosten proces” worden afgewezen.
Ook reiskosten voor gesprekken/afspraken met familierechercheur, advocaat en officier van justitie zijn geen kosten die in aanmerking komen voor vergoeding van proceskosten ten behoeve van het indienen en behandelen van de civiele vordering.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt vindt de rechtbank de kosten van “onderhoud tuin” van de zus ten behoeve van het verkrijgen van brandhout uit haar eigen tuin in te ver verwijderd verband van het strafbare feit staan. Dit kan niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade.
De zus vordert tot slot nog € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade (in verband met hoger beroep). Zij zal in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat op dit moment niet is vast te stellen dat sprake is van schade.
Conclusie
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en/of door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen voor een bedrag van
€ 5.737,84 aan materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 42.500,-,zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van wat aan hoofdsom meer is gevorderd.
In het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op “onderhoud tuin” en “nader te onderbouwen schade (HB)”. zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor het overige – affectieschade (€ 2.500,-) en “reiskosten proces” – zal de vordering worden afgewezen.

Beoordeling van de vordering van de vader [benadeelde partij02]
Immateriële schade
De vordering betreffende affectieschade komt voor vergoeding in aanmerking. Een ouder van een meerderjarig niet-thuiswonend kind wordt met zoveel woorden genoemd in artikel l van het Besluit vergoeding affectieschade en het gevorderde bedrag komt overeen met het in dat besluit genoemde bedrag (€ 17.500,-).
Van de voor de beoordeling van shockschade relevante omstandigheden staat in ieder geval vast dat het slachtoffer op gruwelijke wijze, door vele messteken, om het leven is gebracht. Verder staat vast dat de vader in de woning van het slachtoffer, waar hij om het leven is gebracht, is geweest. Die woning was vol bloedsporen en ook was daar het silhouet van het slachtoffer herkenbaar. De vader is op die manier geconfronteerd met de gevolgen van de dodelijke steekpartij. Dit heeft een hevige schok bij hem veroorzaakt. Tussen het slachtoffer en de vader bestond een nauwe persoonlijke relatie, zo blijkt uit de (onbetwist gebleven) verklaring van de vader. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vader en de overledene (en de zus) toen zij nog thuis woonden (voor zorg en aandacht) sterk op elkaar aangewezen waren omdat de moeder er niet voor hen kon zijn. Toen de moeder wegviel werd die band nog hechter. De vader had iedere dag contact met het slachtoffer, het slachtoffer was om het weekend bij zijn vader en de vader en het slachtoffer gingen samen op vakantie. Volgens de – in zoverre niet betwiste – verklaringen van de huisarts is de vader totaal ingestort en ontredderd en kan hij niet over de dood van het slachtoffer praten. Bij de vader is volgens de huisarts sprake van een zeer ernstig psychisch lijden met name door de gruwelijke wijze waarop hem zijn zoon is afgenomen, is sprake van psychotrauma/PTSD en is hij nog niet in staat om met hulp van een therapeut aan verwerking te beginnen. Rekening houdend met alle omstandigheden en gelet op vergelijkbare gevallen, wordt de omvang naar maatstaven van billijkheid begroot op € 40.000,-.
Materiële schade
De vader vordert € 8.070,98 voor vergoeding van materiële schade, te weten kosten lijkbezorging.
De kosten van lijkbezorging zijn voldoende onderbouwd met stukken. Die kosten kunnen als niet betwist worden toegewezen op de voet van artikel 6:108 BW.
De vader vordert tot slot nog € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade (in verband met hoger beroep). Hij zal in dat deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat op dit moment niet is vast te stellen dat sprake is van schade.
Conclusie
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen voor een bedrage van
€ 8.070,98 aan materiële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks
immateriële schadeis toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 57.500,-,zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen
Wettelijke rente
[benadeelde partij01]
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[benadeelde partij02]
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van
€ 48.237,84, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van
€ 65.570,98, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 48.237,84 (zegge: achtenveertigduizendtweehonderdzevenendertig euro en vierentachtig cent), bestaande uit € 5.737,84 aan materiële schade en € 42.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op “onderhoud tuin” en “nader te onderbouwen schade (HB)”;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het door de benadeelde partij [benadeelde partij01] meer of anders gevorderde, te weten wat betreft de affectieschade het meerdere boven € 17.500,- en de “reiskosten proces”;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde [benadeelde partij01] partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 48.237,84 (hoofdsom, zegge: achtenveertigduizendtweehonderdzevenendertig euro en vierentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 48.237,84 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
172 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02], te betalen een bedrag van
€ 65.570,98 (zegge: vijfenzestigduizendvijfhonderdzeventig euro en achtennegentig cent), bestaande uit
€ 8.070,98 aan materiële schade en € 57.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij02] niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade (in verband met hoger beroep);
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij02] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 65.570,98 (hoofdsom, zegge: vijfenzestigduizendvijfhonderdzeventig euro en achtennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat, indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 65.570,98 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
193 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en S. Zuidwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste - en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 24 december 2022, althans in of omstreeks de periode van 24
december 2022 tot en met 26 december 2022, te [plaats01]
,
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd,
door die [slachtoffer01] met een of meer mes(sen) en/of een of meer ander(e) scherp(e)
voorwerp(en) vele malen in het gezicht en/of het hoofd en/of de hals / nek en/of
het lichaam te snijden en/of te steken;

Voetnoten

1.Proces-verbaal bevindingen pag. 146-161 en proces-verbaal bevindingen pag. 240-246.
2.Proces-verbaal bevindingen pag. 253-257 en verklaring van de verdachte ter terechtzitting 21 november 2023.
3.Proces-verbaal bevindingen pag. 146-161.
4.Proces-verbaal bevindingen pag. 278-280.
5.Proces-verbaal bevindingen pag. 232-239.
6.Proces-verbaal bevindingen pag. 253-257 en verklaring van de verdachte ter terechtzitting 21 november 2023.
7.Zie voetnoot 5.
8.Proces-verbaal bevindingen pag. 344-349
9.Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 13 februari 2023 (2022.12.27.135 (aanvraag 008)), pag. 266-273 van het Forensisch dossier.
10.Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 19 april 2023 (2022.12.27.135 (aanvraag 001)), bijlage 6 van het Forensisch dossier.