ECLI:NL:RBROT:2023:11445

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/10/661122 / HA ZA 23-569
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in vrijwaring met gedeeltelijke toewijzing van vorderingen in een civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 22 november 2023 vonnis gewezen in een incident van vrijwaring. De eiser, aangeduid als [eiser], heeft een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap V&P VASTGOED B.V. wegens ondeugdelijk uitgevoerde renovatiewerkzaamheden aan zijn appartement. De eiser vordert onder andere terugbetaling van een te veel betaalde aanneemsom en schadevergoeding voor herstelkosten. V&P VASTGOED B.V. heeft in het incident een oproeping in vrijwaring gevorderd van twee derden, [bedrijf02] en [bedrijf03], die mogelijk verantwoordelijk zijn voor de schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de oproeping van [bedrijf02] toelaatbaar is, omdat er voldoende rechtsgrond is aangetoond. Echter, de oproeping van [bedrijf03] is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van de rechtsverhouding. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 10 januari 2024 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord van V&P.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/661122 / HA ZA 23-569
Vonnis in incident van 22 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten: mr. S.C. Lin te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V&P VASTGOED B.V.,
gevestigd te Schiedam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. S. Velthuizen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en V&P genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 juni 2023, met producties 1 tot en met 10;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;
- de conclusie van antwoord in vrijwaringsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de aanneemovereenkomst gedeeltelijk is ontbonden;
V&P te veroordelen tot:
a. terugbetaling van het door [eiser] te veel betaalde van de aanneemsom ad
€ 23.403,25 incl. BTW;
b. het vergoeden van de gemaakte kosten voor inschakelen van de deskundige verbonden aan [bedrijf01] ad € 740,- incl. BTW;
c. het vergoeden van de door [eiser] gemaakte herstelkosten aan het appartement ad € 18,356,91 incl. BTW;
d. het vergoeden van de herstelkosten van de waterschade veroorzaakt in het onderliggende appartement gelegen aan [adres 1], ad € 8.438,35 incl. BTW;
e. de vergoeding van de wettelijke handelsrente van de onder a. tot en met e. genoemde bedragen, welke rente wordt gerekend vanaf 14 februari 2022, althans het moment dat V&P in verzuim is, althans vanaf het moment van instellen van de dagvaardingsprocedure, dan wel vanaf de dag van uitspraak tot en met het moment van algehele voldoening;
voor recht te verklaren dat V&P aansprakelijk is voor de vergoeding van aanvullende schadevergoeding geleden door de eigenaar van het onderliggende appartement gelegen aan [adres 2] en geleden door [naam VvE] wegens herstel van (water)schade aan het appartementencomplex;
V&P te veroordelen tot de vergoeding van de onder iii. bedoelde schade nader op te maken bij staat;
V&P te veroordelen tot de vergoeding van de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten en de kosten van betekening en tenuitvoerlegging.
2.2.
Hieraan legt [eiser] – samengevat – ten grondslag dat hij met V&P een overeenkomst tot aanneming heeft gesloten voor verschillende renovatiewerkzaamheden in zijn appartement aan [adres 3] (hierna: het appartement). De werkzaamheden zijn ondeugdelijk uitgevoerd waardoor schade is ontstaan aan het appartement, de twee onderliggende appartementen en het appartementencomplex. [eiser] heeft V&P in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen maar die zijn ook ondeugdelijk uitgevoerd waardoor nog meer schade is ontstaan. [eiser] heeft de overeenkomst van aanneming met V&P gedeeltelijk ontbonden waardoor V&P het te veel betaalde deel van de aanneemsom moet terugbetalen en de geleden en nog te lijden aanvullende schade moet vergoeden.
2.3.
V&P heeft in de hoofdzaak nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
V&P vordert dat haar wordt toegestaan om in vrijwaring op te roepen:
1. [naam], h.o.d.n. [bedrijf02] (hierna: ‘[bedrijf02]’); en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf03] (hierna: ‘[bedrijf03]’),
3.2.
Hieraan legt V&P – samengevat – ten grondslag dat, voor zover V&P is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en als gevolg daarvan schade is geleden, dit enkel veroorzaakt kan zijn door [bedrijf02] en/of [bedrijf03]. [bedrijf02] zou namelijk als onderaannemer de werkzaamheden uitvoeren. Uit de factuur voor de start van de werkzaamheden kan verder worden opgemaakt dat [bedrijf02] de werkzaamheden heeft laten uitvoeren via [bedrijf03]. [bedrijf02] heeft het werk aangenomen en is en blijft daarmee verantwoordelijk en aansprakelijk voor de uitvoering van de overeenkomst, ook als [bedrijf03] de werkzaamheden feitelijk zou hebben uitgevoerd. Als [bedrijf03] de verplichtingen uit de overeenkomst tussen [bedrijf02] en V&P over heeft genomen of feitelijk heeft uitgevoerd, is zij in dat geval (ook) aansprakelijk (geworden) voor uitvoering van de verplichtingen uit die overeenkomst.
3.3.
[eiser] refereert zich wat betreft de oproeping in vrijwaring aan het oordeel van de rechtbank en vordert V&P te veroordelen in de kosten van het geding inclusief een veroordeling in de nakosten.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is tijdig en vóór alle weren genomen. Op grond van artikel 210 lid 1 Rv kan de gedaagde een derde partij in vrijwaring oproepen indien hij meent hiertoe gronden te hebben. Voldoende is dat gedaagde in de hoofdzaak genoegzaam stelt dat tussen hem en de derde partij een rechtsverhouding bestaat krachtens welke de derde partij verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde in de hoofdzaak te dragen.
4.2.
V&P heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat tussen haar en [bedrijf02] een rechtsverhouding bestaat die tot vrijwaring verplicht, zodat aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring is voldaan. Nu [eiser] zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal de gevorderde oproeping in vrijwaring van [bedrijf02] worden toegestaan.
4.3.
V&P heeft echter onvoldoende gemotiveerd gesteld welke rechtsverhouding tussen V&P en [bedrijf03] bestaat die tot vrijwaring noopt. De enkele omstandigheid dat [bedrijf03] (zonder zelf rechtstreeks in enige contractuele verhouding tot V&P te staan) mogelijk als onder-onderaannemer ondeugdelijk werk heeft geleverd, is, zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – onvoldoende om een verplichting tot vrijwaring jegens V&P aan te nemen. De gevorderde oproeping in vrijwaring van [bedrijf03] zal daarom worden afgewezen.
4.4.
Nu geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
staat toe dat [bedrijf02] door V&P wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 10 januari 2024,
5.2.
wijst de vordering tot oproeping in vrijwaring van [bedrijf03] af,
5.3.
compenseert de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
10 januari 2024voor conclusie van antwoord van de zijde van V&P.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.
[3757/3070/3195]