ECLI:NL:RBROT:2023:11480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
10/156614-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van een hoeveelheid heroïne met vrijspraak voor overige verdovende middelen en voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een hoeveelheid heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de heroïne, aangezien hij samen met medeverdachten in een versnijdingspand aanwezig was. De verdachte had verklaard te wachten op een betere partij heroïne, wat impliceert dat hij eerder de beschikking had over een partij heroïne van mindere kwaliteit. De rechtbank oordeelde dat de kortdurende beschikkingsmacht voldoende was voor het bewezen verklaren van het voorhanden hebben van 'een hoeveelheid' heroïne. De verdachte werd echter vrijgesproken van het voorhanden hebben van andere aangetroffen verdovende middelen en van het treffen van voorbereidingshandelingen voor de productie en handel in verdovende middelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op en verklaarde de in beslag genomen telefoon verbeurd. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, na een onderzoek op de terechtzitting op 27 september 2023, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 9 maanden had geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/156614-23
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de:
[detentieadres01] ,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte en zijn telefoon zijn aangetroffen in de versnijdingsruimte. Hij heeft wisselend verklaard over de reden van zijn aanwezigheid. Uiteindelijk heeft hij verklaard met zijn vriend [medeverdachte01] (medeverdachte [medeverdachte01] ) naar Nederland te zijn gekomen. Op zijn telefoon worden video’s aangetroffen, waaronder video’s gemaakt in de versnijdingsruimte. Ook is hierop een video aangetroffen waarop meerdere personen, waaronder medeverdachte [medeverdachte01] , staan met zakken bruin poeder en teilen in beeld. Via de app Waize zijn onder andere diverse adressen in Rotterdam in de telefoon ingevoerd. Op 24 juni 2023 is gezocht naar de [straatnaam01] , waarover de verdachte met medeverdachte [medeverdachte02] heeft gecommuniceerd. Verder is een video aangetroffen waarop [medeverdachte01] staat met een stofmasker en een video van 24 juni 2023 gemaakt in het versnijdingspand, waarop een mix met bruine substantie en een plastic zak met bruine substantie, veel geld en video’s met bruine blokken worden getoond. Verdachte had wetenschap van (een deel van) de drugs in de versnijdingsruimte en kon daarover in zekere mate beschikken. Een eerdere partij heroïne is namelijk door zijn mededader afgekeurd, en zij waren in afwachting van betere kwaliteit heroïne.
4.1.2.
Beoordeling
Aan de verdachte is – kortgezegd – tenlastegelegd het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen om harddrugs buiten het grondgebied van Nederland te brengen en te vervoeren om in Frankrijk te gaan verhandelen, waarbij de voorbereidingshandelingen zouden hebben bestaan uit het naar Rotterdam rijden om daar verdovende middelen (heroïne en cannabis) te kopen en het voorhanden hebben van een hoeveelheid heroïne en versnijdingsmiddelen.
Voor de bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet moet worden bewezen dat de verdachte opzettelijk voorbereidingsmiddelen voorhanden heeft gehad die bestemd waren om een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet te plegen, waaronder mede te verstaan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een verboden middel als bedoeld in lijst I van die wet. De verdachte moet de voorbereidingsmiddelen ook met dat doel voorhanden hebben gehad, ook wel het vereiste van dubbel opzet genoemd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet had op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van tenlastegelegde heroïne. Alhoewel het dossier wel aanknopingspunten biedt die in die richting wijzen, kan niet worden vastgesteld dat verdachtes opzet erop was gericht deze middelen naar Frankrijk, althans naar het buitenland te vervoeren. De enkele omstandigheid dat de medeverdachte [medeverdachte01] met wie de verdachte samen naar het pand was gekomen heeft verklaard voor 30 gram heroïne en 80 gram cannabis, niet zijnde gebruikershoeveelheden, naar het versnijdingspand te zijn tgekomen, is daarvoor onvoldoende.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijsoverweging feit 1
4.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat de verdachte volgens hem
‘een hoeveelheid heroïne’voorhanden heeft gehad. De medeverdachte [medeverdachte01] heeft op enig moment verklaard dat hij onder andere voor 30 gram heroïne naar de woning kwam. De verdachte was met hem meegekomen De verdachte had niet alleen wetenschap, maar ook beschikkingsmacht over de heroïne. Hij en de medeverdachte [medeverdachte01] zaten immers te wachten op andere heroïne in verband met de tekortschietende kwaliteit van de aanvankelijk aangeboden partij.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is integrale vrijspraak bepleit, ook ten aanzien van
‘een hoeveelheid heroïne’. De heroïne is niet binnen de machtssfeer gekomen van de verdachte. Uit de communicatie kan worden opgemaakt dat hij en medeverdachte [medeverdachte01] hebben gewacht tot een hoeveelheid goede heroïne zou kunnen worden aangeboden en afgenomen. Tot afname is het niet gekomen, waardoor zij nog geen beschikkingsmacht hadden over een hoeveelheid heroïne.
4.2.3.
Beoordeling
De verdachte heeft aangevoerd dat hij nog geen beschikkingsmacht had over
‘een hoeveelheid’heroïne, omdat hij slechts enkele grammen heroïne en cannabis wilde kopen en naar zijn zeggen nog wachtte op een betere partij, omdat de kwaliteit van het eerder aangebodene niet goed was. De rechtbank gaat daar niet in mee.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich zo’n 2 à 3 uur in het pand bevond. Zo al juist zou zijn dat hij aan het wachten was op een betere partij omdat de kwaliteit van het eerder aangebodene niet goed was, impliceert dit ook dat hij al eerder die nacht een partij heroïne heeft geproefd en getest (en van onvoldoende kwaliteit bevonden) zodat hij daarover in ieder geval al beschikkingsmacht heeft gehad. Dit is voldoende voor de bewezenverklaring van het voorhanden hebben.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap of beschikkingsmacht had van een specifieke hoeveelheid heroïne of van de cocaïne en MDMA die zijn aangetroffen in de aquariumkast in de woonkamer, zodat de verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
4.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In de bijlage heeft de rechtbank verder voor het overige een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte dit deel van het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak.
De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit op die wijze begaan dat:
1
hij in de periode van 24 juni
2023tot en met 25 juni 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad,- een hoeveelheid heroïne,
zijnde heroïne , een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid heroïne in een versnijdingspand. In dat versnijdingspand lagen duidelijk zichtbaar overal attributen die bestemd waren voor het bewerken van verdovende middelen, alsmede hoeveelheden verdovende middelen, alles kennelijk ten behoeve van de handel in drugs. De verdachte heeft zich hiervoor door temidden van dit alles in het pand te verblijven mede verantwoordelijk gemaakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat handel in verdovende middelen schadelijk is voor de volksgezondheid. Ook gaan dit soort strafbare feiten vaak gepaard met andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit en werken deze in de hand. Ook hieraan heeft de verdachte met zijn handelen een bijdrage geleverd.
Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van 31 augustus 2023 blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat niet is gebleken van verdergaande betrokkenheid van de verdachte bij het versnijdingspand dan zijn aanwezigheid deze ene nacht, kennelijk met het doel een drugsaankoop te doen.
Door de verdediging is verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die beperkt is tot de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Daarvoor bestaat geen aanleiding, nu hiermee onvoldoende recht zou worden gedaan aan de ernst van de feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Onder de verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- Telefoon, iPhone (rood), goednummer: 6596998
De bij de verdachte in beslag genomen telefoon zal worden verbeurd verklaard, omdat de bewezen feiten met behulp van dit voorwerp zijn begaan. De telefoon is aangetroffen in de versnijdingsruimte en gebruikt om contacten te onderhouden met medeverdachten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht
en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
Telefoon, iPhone (rood), goednummer: 6596998
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. C.H. van Breevoort-de Bruin en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2022 tot en met 25 juni 2023 te
Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/ of bewerkt en/ of verwerkt,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van ongeveer 188,9 gram XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA en/of
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 22.356 gram heroïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/ of
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 748,1 gram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 1 anf/ond a Opiumwet, art 2 ahf/ and B Opiumwet, art 2
ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2022 tot en met 25 juni 2023 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten:
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte en/of zijn/haar mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
-
met dat vervoermiddel naar Nederland en/of Rotterdam te rijden om daar verdovende middelen (heroïne en cannabis) te kopen om die vervolgens in Nederland en/of naar Frankrijk (Lille), althans naar het buitenland te vervoeren en/of aldaar te verhandelen en/of
- versnijdingsmiddelen, te weten een mengsel van 4091,7 gram paracetamol en/of cafeïne en/of 754,1 gram boorzuur en/of
-
een hoeveelheid heroïne en/of
- een drugspers en/of een of meer stofmaskers en/of een blender en/of een koffiemolen en/of een of meer persmallen en/of een of meer plastic zakken en/of een of meer teilen voorhanden te hebben;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )