ECLI:NL:RBROT:2023:11481

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
10/156464-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden heroïne, cocaïne en MDMA, en voorbereidingshandelingen voor de productie en handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van ongeveer 22 kg heroïne, 748 gram cocaïne en 188 gram MDMA, alsook van voorbereidingshandelingen voor de productie en handel in verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als huurder van de woning waar de drugs werden aangetroffen, wetenschap en beschikkingsmacht had over de verdovende middelen, ondanks dat hij niet de eigenaar was. De verdachte had zijn woning ter beschikking gesteld aan medeverdachten voor het versnijden van drugs, wat leidde tot een substantiële bijdrage aan de criminele activiteiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op van 22 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bijzondere voorwaarden werden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijkheid van de productie en handel in verdovende middelen voor de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/156464-23
Datum uitspraak: 11 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 september 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering (met uitzondering van het in dat advies opgenomen contactverbod).

4.Bewijsoverwegingen

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde. De verdachte had wetenschap en beschikkingsmacht over de drugs in zijn woning. Hij stelde zijn woning voor een langere periode beschikbaar aan drugscriminelen en wist wat zij in zijn woning deden. Dat de verdachte geen eigenaar was van de drugs, doet niet af aan zijn beschikkingsmacht. Hij heeft een significante bijdrage geleverd aan het aanwezig hebben en het bewerken van de drugs, zodat sprake is van medeplegen. In de eis is aansluiting gezocht bij de richtlijnen zoals die gelden voor medeplichtigheid, omdat door de medeverdachten misbruik is gemaakt van verdachtes verslavingsproblematiek.
4.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde. De verdachte had geen beschikkingsmacht over de drugs, omdat het niet zijn drugs waren. Daarnaast heeft hij vrij snel een verklaring afgelegd over zijn rol in het geheel. Er zijn geen feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat die rol meer inhield dan dat hij en zijn honden daar aanwezig waren, dat hij de deur soms opendeed en zijn koelkast soms werd gevuld. Hij had verder geen betrokkenheid bij wat er in zijn woning gebeurde en wist ook niet goed wievan de personen die in zijn woning waren wie was.
4.3.
Beoordeling
4.2.1.
Vaststaande feiten
Op 25 juni 2023 doet de politie een zogenoemde instap in de woning gelegen aan de [adres01] te [plaats01] , na een tweetal meldingen van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) over mannen die in het pand drugs zouden versnijden. Er zouden ook mixgeluiden te horen zijn. De verdachte en medeverdachte [verdachte01] , huurder van de woning, worden aangetroffen in de woonkamer. In de slaapkamer worden nog eens vier verdachten aangetroffen. Een zevende verdachte springt uit het raam en wordt buiten aangetroffen.
De hele woning ruikt sterk naar verdovende middelen en overal ligt stof. Er is een open doorgang (zonder deur) van de woonkamer naar de enige slaapkamer, die niet als slaapkamer, maar volledig als versnijdingsruimte van verdovende middelen blijkt te zijn ingericht. Langs twee wanden staan lange tafels opgesteld en een salontafel staat in het midden. Er liggen op en rond die tafels allerhande goederen die naar algemene ervaringsregels in verband kunnen worden gebracht met het bewerken en verwerken van verdovende middelen, waaronder teilen en zeven, een persinstallatie met krikpot, stalen mallen, een blender, stofmaskers, plastic zakken en een koffiemolen. Ook zijn versnijdingsmiddelen aangetroffen, te weten een mengsel van paracetamol met coffeïne en boorzuur. Op de salontafel in de versnijdingsruimte ligt een bundel bankbiljetten in geseald plastic. Alles is bedekt met een waas van bruin poeder. Op meerdere plekken in de versnijdingsruimte worden, al dan niet in zakjes verpakte, hoeveelheden bruin poeder aangetroffen, en op de grond naast een lange tafel staan twee bigshoppers met daarin lichtbruine, in folie verpakte geperste blokken. Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat het om heroïne gaat. In totaal wordt in het pand 21,857 gram heroïne aangetroffen, waarvan het overgrote deel zich in de versnijdingsruimte bevindt en één zakje van bijna 100 gram op het verlaagde plafond in de badkamer. In de woonkamer wordt in de aquariumkast een zak met daarin één zak wit poeder en twee zakken met een witte, kristalachtige substantie aangetroffen. Na onderzoek blijkt dit 748,1 gram cocaïne respectievelijk 188,9 gram MDMA te zijn. Enkele zakken met bruin poeder/brokken zijn niet door het NFI getest. Gelet op de overige onderzoeksresultaten van het NFI met betrekking tot de zakken en blokken met bruine substantie, de uiterlijke kenmerken van de niet onderzochte zakken en de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen, acht de rechtbank bewezen dat ook deze zakken met bruine inhoud heroïne bevatten. De verdediging heeft dit ook niet betwist.
4.2.2.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Wetenschap
De verdachte heeft aangevoerd geen wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de drugs, omdat deze niet van hem waren. Voor zover daarmee is bedoeld te betogen dat van wetenschap geen sprake kan zijn om de enkele reden dat de verdovende middelen aan een ander toebehoorden, is hiermee een verkeerde uitleg gegeven aan het in dezen geldende criterium ‘
wetenschap’. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het pand als versnijdingspand werd gebruikt en dat hij soms ook drugs kreeg van de medeverdachten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat hij wist van de aanwezigheid van verdovende middelen in de versnijdingsruimte, waardoor hij zich tevens bewust moet zijn geweest van de mogelijkheid dat er verdovende middelen buiten zijn directe zicht lagen. De verdachte woonde naar eigen zeggen in de woonkamer en kreeg ook met regelmaat heroïne om te gebruiken toegeschoven. In verhoor met de politie heeft hij verklaard dat het aquarium van hem is en hij de verzorging zelf doet, zodat hij ook moet hebben geweten – zeker in het licht van het voorgaande - van de aanwezigheid van de verdovende middelen die in de aquariumkast zijn aangetroffen.
Beschikkingsmacht
De verdachte had naar het oordeel van de rechtbank ook beschikkingsmacht over de verdovende middelen. Als huurder van de woning kon hij bij uitstek bepalen wie hij toegang verschafte tot die woning, wat hij ook deed, en ook kon hij beschikken over alles wat zich in de woning bevond.
Dit strookt met het feit dat bij geen van de medeverdachten een sleutel van de woning is aangetroffen, zodat aangenomen moet worden dat zij zichzelf geen toegang tot de woning konden verschaffen. Daar komt bij dat de verdachte zijn woning voor een lange(re) periode beschikbaar heeft gesteld, terwijl hij daar zelf sliep. De slaapkamer was ook geen afgesloten ruimte, maar door middel van een open doorgang verbonden met de woonkamer. Alles samengenomen, kon de verdachte zich (structureel) de toegang tot de woning, waaronder de versnijdingruimte, verschaffen en over alles beschikken wat zich in die woning bevond, daaronder mede te verstaan de aangetroffen verdovende middelen.
Het feit dat de verdovende middelen mogelijk niet zijn eigendom waren doet daaraan niet af.
4.2.3.
Bewijsoverweging feit 2
Voor de bewezenverklaring van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, aanhef en sub 3 moet worden bewezen dat de verdachte opzettelijk voorwerpen voorhanden had die bestemd waren voor de voorbereiding van dat feit.
Door zijn woning beschikbaar te stellen aan anderen voor het bewerken en verwerken van verdovende middelen heeft de verdachte hen in de gelegenheid gesteld verdovende middelen te versnijden. Sterker nog, het beschikbaar stellen van de ruimte is essentieel geweest voor het bestaan van het versnijdingspand. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de ruimte beschikbaar heeft gesteld vanwege zijn drugsverslaving en dat hij dingen kreeg in ruil hiervoor, wat maakt dat hij bewust een bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding. Hij kon op verschillende manieren profiteren als hij de ruimte beschikbaar zou stellen, omdat zijn koelkast werd gevuld en hij verdovende middelen kreeg. De verdachte heeft als huurder van het pand de goederen die in de versnijdingsruimte zijn aangetroffen en die bestemd waren voor de productie ook opzettelijk en met dat doel voorhanden gehad.
Kortom, de verdachte heeft opzettelijk een essentiële bijdrage geleverd aan de voorbereiding van de productie van verdovende middelen.
4.2.4.
Medeplegen (feit 1 en 2)
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De verdachte is met zes medeverdachten aangehouden. Een aantal van hen heeft verklaard in de versnijdingsruimte werkzaam te zijn geweest. Uit onder andere op de telefoon van de verdachte blijkt dat zij regelmatig onderling contact hadden en zich ook regelmatig samen in het pand bevonden. Dat de verdachte niet feitelijk werkzaam is geweest in de versnijdingsruimte, maakt in dit geval niet dat zijn rol anders beoordeeld moet worden dan die van de medeverdachten. De verdachte heeft door zijn woning beschikbaar te stellen terwijl hij wist wat er in de woning zou gaan gebeuren een substantiële bijdrage geleverd aan de voorbereiding. Daar komt bij dat hij een relevante rol vervulde bij het openen van de deur, waardoor de medeverdachten toegang kregen tot het pand en daarmee de versnijdingsruimte. Bovendien hield de verdachte zich ook verder niet afzijdig, nu hij in het pand verbleef als de medeverdachten bezig waren en zelf ook in de versnijdingsruimte is geweest. De rechtbank ziet hierin een grotere rol van de verdachte, dan het enkel verrichten van hand- en spandiensten die in beginsel met medeplichtigheidshandelingen in verband moeten worden gebracht. Kortom, er is sprake van medeplegen.
4.2.5.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 en 2 laste gelegde bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij in de periode van 15 oktober 2022 tot en met 25 juni 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad,- een hoeveelheid van ongeveer 188,9 gram XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA en
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 22.356 gram heroïne en
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 748,1 gram cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne en MDMA,
middelenals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij in de periode van 15 oktober 2022 tot en met 25 juni 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en
- het opzettelijk vervaardigen van heroïne , een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1
- ander
engelegenheid tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door
versnijdingsmiddelen, te weten een mengsel van 4091,7 gram paracetamol en/of cafeïne en 754,1 gram boorzuur en
- een drugspers en stofmaskers en een blender en een koffiemolen en persmallen en plastic zakken en teilen voorhanden te hebben;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
eendaadse samenloop van
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
Om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ongeveer 22 kilogram heroïne, 748,1 gram cocaïne en 188,9 gram MDMA in een versnijdingspand en aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor de bereiding, verwerking, verkoop, aflevering en verstrekking van heroïne.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de productie en handel in verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Ook gaan deze strafbare feiten vaak gepaard met andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit en werken deze in de hand. De verdachte heeft daar met zijn handelen een bijdrage aan geleverd. Hij heeft zijn eigen belangen laten prevelaren boven de belangen van de samenleving. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van 31 augustus 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 september 2023. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
Er is sprake van een delictpatroon van verwervingscriminaliteit. Naar eigen zeggen pleegt de verdachte delicten om zijn cocaïnegebruik te bekostigen. Zijn overmatige cannabisgebruik leidt tot geldgebrek. Andere risicofactoren vormen zijn gezondheid, schulden en woonomgeving. Doordat de verdachte 80% arbeidsongeschikt is verklaard, heeft hij overdag niet veel te doen en in zijn buurt wonen veel drugsdealers en gebruikers. Gelet op het drugsgebruik en de praktische problemen is reclasseringstoezicht met een behandeling gericht op het abstinent blijven van middelen en praktische ondersteuning daarbij geïndiceerd. Geadviseerd wordt aan de aan de verdachte op te leggen straf bijzondere voorwaarden te verbinden in de zin van een meldplicht, ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname, een contactverbod met de medeverdachten, meewerken aan middelencontrole en andere voorwaarden het gedrag betreffende, namelijk een inspanningsverplichting om geschikte huisvesting te vinden, een passende dagactiviteit te hebben en een goedlopende betalingsregeling met zijn schuldeisers.
De rechtbank neemt de conclusies uit het rapport over en maakt die tot de hare.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de lengte van de pleegperiode en de rol die de verdachte heeft gehad in het geheel.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat de medeverdachten gebruik hebben gemaakt van de drugsverslaving van de verdachte en het feit dat hij ter zitting openheid van zaken heeft gegeven.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan door de reclassering is geadviseerd, ziet de rechtbank met de officier van justitie geen aanleiding de verdachte een contactverbod met de mededaders op te leggen.
Door de verdediging is verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Hiertoe bestaat geen aanleiding, nu dit onvoldoende recht zou doen aan de ernst van de feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Onder de verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- Telefoon, Samsung A52, goednummer: 6597015
De bij de verdachte in beslag genomen telefoon zal worden verbeurd verklaard, omdat de bewezen feiten met behulp van dit voorwerp zijn begaan. De telefoon is onder andere gebruikt voor het onderhouden van contact met de medeverdachten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht
en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 22 (tweeëntwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich bij de reclassering en houdt zich aan de afspraken met de toezichthouder. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak als de instelling dit nodig acht;
2. de veroordeelde laat zich behandelen door Antes GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten
opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen
van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. de veroordeelde werkt mee aan controles op het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
4. de veroordeelde wordt verplicht om de volgende bijkomende bijzondere voorwaarden na te leven en zich te houden aan de opdrachten van de
reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarden noodzakelijk zijn:
a. de veroordeelde heeft een inspanningsverplichting om geschikte huisvesting te vinden;
b. de veroordeelde heeft een passende dagactiviteit;
c. de veroordeelde heeft een goedlopende betalingsregeling met de schudeisers;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
Telefoon, Samsung A52, goednummer: 6597015
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. C.H. van Breevoort-de Bruin en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2022 tot en met 25 juni 2023 te
Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/ of bewerkt en/ of verwerkt,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van ongeveer 188,9 gram XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA en/of
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 22.356 gram heroïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/ of
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 748,1 gram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ and B Opiumwet, art 2
ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03] en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte05]
en/of [medeverdachte06] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de
periode van 15 oktober 2022 tot en met 25 juni 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/ of bewerkt en/ of verwerkt,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
- een hoeveelheid van ongeveer 188,9 gram XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA en/of
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 22.356 gram heroïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/ of
- een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 748,1 gram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet bij en/ of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 15 oktober 2022 tot en met 25 juni 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid,
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een (deel van de) woning gelegen
aan de [adres01] ter beschikking te stellen aan [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02]
en/of [medeverdachte03] en/of [medeverdachte04] en/of [medeverdachte05] en/of [medeverdachte06] en/of een of
meer andere personen voor het bewerken en/ of bereiden en/ of verpakken van
voornoemd(e) middel(en);
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ and B Opiumwet, art 2
ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub
1Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub
1
Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2022 tot en met 25 juni 2023 te
Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/ of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/ of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/ of vervoeren, en/ of
- het opzettelijk vervaardigen
van heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, in elk geval een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde
lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen en/ of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/ of om daartoe
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/ of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft gehad, waarvan hij/zij, verdachte en/of zijn/haar mededader(s),
wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het
plegen van dat feit, door
versnijdingsmiddelen, te weten een mengsel van 4091,7 gram paracetamol en/of
cafeïne en/of 754,1 gram boorzuur en/of
- een drugspers en/ of een of meer stofmaskers en/ of een blender en/ of een
koffiemolen en/ of een of meer persmallen en/ of een of meer plastic zakken en/ of
een of meer teilen
voorhanden te hebben;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1
ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)