ECLI:NL:RBROT:2023:11527
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en verzoek om immateriële schadevergoeding
In deze zaak is in geschil de WOZ-waarde van een onroerende zaak, vastgesteld op 1 januari 2020. Eiser, eigenaar van een hoekwoning, betwist de vastgestelde waarde van € 302.000,- en stelt dat deze te hoog is, met een eigen inschatting van € 232.000,-. De rechtbank heeft op 22 november 2023 uitspraak gedaan. Eiser heeft zijn bezwaar ingediend na een WOZ-beschikking van 25 februari 2021, die door verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Ridderkerk, ongegrond is verklaard. Tijdens de zitting op 19 september 2023 heeft eiser zijn argumenten toegelicht, maar verweerder heeft geen nadere stukken ingediend na herhaaldelijke verzoeken van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, omdat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de KOUDV-factoren zijn gecorrigeerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de WOZ-waarde wordt vastgesteld op € 293.000,-. Eiser verzocht ook om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat eiser bij voorbaat heeft afgezien van vergoeding. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.266,-.