ECLI:NL:RBROT:2023:11609
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in kort geding na intrekking vorderingen
In deze zaak heeft eiser, wonende in Italië, gedaagde op 9 oktober 2023 gedagvaard voor een kort geding, waarbij hij vorderde dat gedaagde zou meewerken aan de overdracht van een woning, met veroordeling in de proceskosten. Op 18 oktober 2023 verzocht eiser om aanhouding van de zaak, omdat gedaagde bereid was om mee te werken aan de overdracht. Dit verzoek werd gehonoreerd. Op 16 november 2023 meldde eiser dat gedaagde haar medewerking had verleend en trok hij zijn vorderingen in, behoudens de vordering tot veroordeling van gedaagde in de proceskosten. Gedaagde maakte bezwaar tegen deze proceskostenveroordeling en vroeg om inhoudelijke reactie. Beide partijen verzochten om schriftelijke afhandeling van de zaak.
De voorzieningenrechter stelde beide partijen in de gelegenheid om zich over de proceskosten uit te laten. Gedaagde maakte gebruik van deze gelegenheid, maar eiser niet. De voorzieningenrechter oordeelde dat behandeling ter zitting niet noodzakelijk was en bepaalde dat het vonnis op 8 december 2023 zou worden gewezen. Eiser vorderde, na eisvermindering, veroordeling van gedaagde in de daadwerkelijke proceskosten, die hij stelde op € 7.311,81. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat, gezien het uitgangspunt dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt in zaken met een familierechtelijk karakter, er geen aanleiding was om van dit uitgangspunt af te wijken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende gronden waren voor een proceskostenveroordeling en bepaalde dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.