ECLI:NL:RBROT:2023:11609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/10/665963 / KG ZA 23-868
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in kort geding na intrekking vorderingen

In deze zaak heeft eiser, wonende in Italië, gedaagde op 9 oktober 2023 gedagvaard voor een kort geding, waarbij hij vorderde dat gedaagde zou meewerken aan de overdracht van een woning, met veroordeling in de proceskosten. Op 18 oktober 2023 verzocht eiser om aanhouding van de zaak, omdat gedaagde bereid was om mee te werken aan de overdracht. Dit verzoek werd gehonoreerd. Op 16 november 2023 meldde eiser dat gedaagde haar medewerking had verleend en trok hij zijn vorderingen in, behoudens de vordering tot veroordeling van gedaagde in de proceskosten. Gedaagde maakte bezwaar tegen deze proceskostenveroordeling en vroeg om inhoudelijke reactie. Beide partijen verzochten om schriftelijke afhandeling van de zaak.

De voorzieningenrechter stelde beide partijen in de gelegenheid om zich over de proceskosten uit te laten. Gedaagde maakte gebruik van deze gelegenheid, maar eiser niet. De voorzieningenrechter oordeelde dat behandeling ter zitting niet noodzakelijk was en bepaalde dat het vonnis op 8 december 2023 zou worden gewezen. Eiser vorderde, na eisvermindering, veroordeling van gedaagde in de daadwerkelijke proceskosten, die hij stelde op € 7.311,81. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat, gezien het uitgangspunt dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt in zaken met een familierechtelijk karakter, er geen aanleiding was om van dit uitgangspunt af te wijken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende gronden waren voor een proceskostenveroordeling en bepaalde dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/665963 / KG ZA 23-868
Vonnis in kort geding van 8 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , Italië,
eiser,
advocaat: mr. E. Keijzerwaard te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.F. van Drenth te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 9 oktober 2023 doen dagvaarden om op 23 oktober 2023 om 13.00 uur te verschijnen op de kort-gedingzitting van de voorzieningenrechter. Hij vorderde, kort gezegd, dat zij zou meewerken aan overdracht van de woning met veroordeling in de (daadwerkelijke) proceskosten.
1.2.
Bij brief van 18 oktober 2023 heeft [eiser] verzocht de zaak gedurende twee weken aan te houden, omdat [gedaagde] zich bereid had verklaard vrijwillig mee te werken aan de overdracht van de woning. Dit verzoek is gehonoreerd.
1.3.
Bij e-mail van 16 november 2023 heeft [eiser] de voorzieningenrechter bericht dat [gedaagde] na verloop van de aanhoudingstermijn van twee weken haar medewerking heeft verleend en dat hij de vorderingen onder I en II in het petitum van de dagvaarding daarom introk. Hij handhaafde daarbij zijn vordering om [gedaagde] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten. Bij e-mail van 17 november 2023 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de verzochte proceskostenveroordeling en verzocht om op die vordering inhoudelijk te mogen reageren. Beide partijen hebben verzocht de zaak schriftelijk af te handelen.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft beide partijen bij e-mail van 22 november 2023 in de gelegenheid gesteld zich over de proceskosten uit te laten (voor [eiser] was dat in aanvulling op de dagvaarding en de e-mail van 16 november 2023 waarin op die kosten ook ingegaan wordt). [gedaagde] heeft hiervan bij brief van 29 november 2023 gebruik gemaakt, [eiser] niet.
1.5.
Gelet op de door partijen ingenomen standpunten acht de voorzieningenrechter behandeling ter zitting niet noodzakelijk. Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] vordert – na eisvermindering – om [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de daadwerkelijke proceskosten te veroordelen. Volgens [eiser] heeft hij proceskosten gemaakt ter hoogte van in totaal € 7.311,81. Daartoe heeft [eiser] declaraties van zijn advocaat overgelegd.
2.2.
Het uitgangspunt in zaken met een familierechtelijk karakter is dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. In wat [eiser] heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om van dit uitgangspuntpunt af te wijken. Zijn standpunt komt er in de kern genomen op neer dat hij het niet eens is met de weigerachtige opstelling van zijn ex-vrouw en vindt dat zij heeft getraineerd. Er kan echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat [gedaagde] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door het op een dagvaarding in kort geding aan te laten komen. Ook anderszins is er onvoldoende aangevoerd dat een proceskostenveroordeling, op basis van daadwerkelijke kosten of het liquidatietarief, zou rechtvaardigen.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn. Het is ondertekend door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.
1734/1876