ECLI:NL:RBROT:2023:11759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/10/669025 / KG ZA 23-1026
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardeloosverklaring van executoriaal beslag gelegd in 2005 op onroerende zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, wonende te Papendrecht, een kort geding aangespannen om een executoriaal beslag dat op 14 januari 2005 op hun woning was gelegd, waardeloos te verklaren. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. van der Duijn Schouten, stelden dat de maatschap die het beslag had gelegd inmiddels was ontbonden en dat de deurwaarder het dossier had vernietigd. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 december 2023, waarbij de gedaagde niet verschenen was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers een spoedeisend belang hadden bij hun vordering, ondanks dat de vraag rijst of deze vordering zich leent voor toewijzing in kort geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat het voeren van een bodemprocedure te lang zou duren en dat het onwaarschijnlijk was dat de rechtbank in een bodemprocedure tot een andere beslissing zou komen. Het executoriale beslag was gelegd op verzoek van een in 2009 ontbonden maatschap, waarvan de maten in 2013 en 2019 ook waren opgehouden te bestaan. De voorzieningenrechter verklaarde het beslag waardeloos en wees de vordering tot machtiging tot doorhaling af, omdat eisers daar geen belang bij hadden. Het vonnis werd uitgesproken op 12 december 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/669025 / KG ZA 23-1026
Vonnis in kort geding van 12 december 2023
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te Papendrecht,
2.
[eiser 2],
wonende te Papendrecht,
eisers,
advocaat mr. A.J. van der Duijn Schouten te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
welke maatschap niet meer bestaat en waarvan geen woon- of vestigingsadres in Nederland of daarbuiten bekend is,
gedaagde
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het dossier in deze zaak bestaat uit de dagvaarding met producties en een afschrift van een openbaar exploot dat is uitgebracht. Op 11 december 2023 vond de mondelinge behandeling plaats waar verstek is verleend tegen de niet verschenen gedaagde.

2.De vordering en de beoordeling daarvan

2.1.
Eisers vorderen in deze procedure een op 14 januari 2005 gelegd beslag op hun woning aan het adres [adres] waardeloos te verklaren en de bewaarder te machtigen tot doorhaling van dat beslag.
2.2.
Het eerste deel van de vordering, waarbij eisers een voldoende onderbouwd spoedeisend belang hebben, wordt toegewezen. Hoewel de vraag rijst of deze vordering
– die toch wel declaratoir voorkomt – zich wel leent voor toewijzing in kort geding, is de voorzieningenrechter van oordeel dat toewijzing in dit specifieke geval aangewezen is. Het voeren van een bodemprocedure zou, gelet op het spoedeisende belang van eisers en de op dit geval toepasselijke dagvaardingstermijn, te lang duren. Voorts valt niet te verwachten dat de rechtbank in een bodemprocedure tot een andere beslissing komt. Bij dit oordeel is het volgende in aanmerking genomen. Het executoriale beslag is in 2005 gelegd op verzoek van een in 2009 ontbonden maatschap. De maten van die maatschap zijn in 2013 en 2019 ook opgehouden te bestaan, in beide gevallen omdat zij geen baten meer hadden. Van de maatschap noch van de maten is een rechtsopvolger bekend. Bij de deurwaarder die het beslag heeft gelegd, is het dossier vernietigd. Voor zover eisers bekend, is de aan het beslag ten grondslag liggende vordering betaald, wat rijmt met het feit dat in het kader van de ontbindingen van de maatschap en de maten de vordering uit 2005 niet als bate is aangemerkt. Dit alles leidt tot het oordeel dat de eerste vordering de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
2.3.
Bij de tevens gevorderde machtiging tot doorhaling hebben eisers geen belang, zodat deze wordt afgewezen. Artikel 3:29 lid 4 BW bepaalt namelijk, voor zover relevant, dat indien de waardeloze inschrijving een beslag betreft, het vonnis (zelf al) na inschrijving de bewaarder machtigt tot doorhaling daarvan.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verklaart het op 14 januari 2005 ten laste van [eiser 1] gelegde executoriale beslag op de onverdeelde helft in de onroerende zaak staande en gelegen aan [adres], kadastraal bekend gemeente Papendrecht, sectie [sectie] nummer [nummer], groot 2 aren en 65 centiaren, waardeloos;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.
2009/1980