ECLI:NL:RBROT:2023:12331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
ROT 23/866
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen na bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door de verweerder op 5 juli 2022 werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin de eiser zijn gronden herhaalde, verklaarde de verweerder op 26 januari 2023 het bezwaar ongegrond. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 november 2023 heeft de gemachtigde van de eiser de gronden van beroep toegelicht, maar deze waren in wezen een herhaling van de eerder aangevoerde bezwaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, tot de conclusie was gekomen dat de eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Dit leidde tot de conclusie dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende nieuwe argumenten had aangedragen om het standpunt van de verweerder te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/866

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. B.B.A. Willering,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Rook.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 26 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat eiser, rekening houdend met zijn beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juni 2022, met ingang van 26 april 2022 met gangbare arbeid meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser komt daarom met ingang van 26 april 2022 niet in aanmerking voor een Wet WIA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn daarbij in hun respectievelijke rapportages van 10 januari 2023 en 13 januari 2023 uitgebreid ingegaan op de door eiser in bezwaar aangevoerde gronden.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser voor de gronden van beroep heeft volstaan met een letterlijke herhaling van de gronden van bezwaar, te weten – kort weergegeven – de stelling dat hij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld en dat hij als gevolg daarvan niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geduide functies met SBC-codes 111180, 111160 en 242030 te verrichten. Verweerder is in het bestreden besluit al uitvoerig op die gronden ingegaan. Eiser heeft in beroep niet uiteengezet waarom hij het standpunt van verweerder over deze gronden in het bestreden besluit niet juist of onvolledig acht. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting bevestigd dat in beroep dezelfde gronden worden aangevoerd als in bezwaar en dat door verweerder al op deze gronden is ingegaan. Ook heeft de gemachtigde van eiser opnieuw eisers standpunt naar voren gebracht. In dit geval kan een algemene herhaling van de bezwaargronden niet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit waarop de rechtbank inhoudelijk moet ingaan. Eisers beroep kan niet slagen en moet ongegrond verklaard worden.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van C.E. Delvaux. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 december 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.