ECLI:NL:RBROT:2023:12504

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
10-145336-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag met vrijspraak voor doodslag

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verdachte heeft op 13 juni 2023 in Rotterdam een fietser aangereden, die als gevolg van de aanrijding is overleden. Vastgesteld is dat de verdachte tweemaal door een rood stoplicht heeft gereden en na de aanrijding de plaats van het ongeval heeft verlaten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van doodslag, maar hem wel veroordeeld voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van roekeloosheid, maar dat het rijgedrag van de verdachte wel als strafbaar werd aangemerkt. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn stabiele leven en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-145336-23
Datum uitspraak: 21 december 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsman mr. D.C.D. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren;
  • gevangenneming van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3
Het onder feit 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair, vrijspraak feit 2
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft roekeloos, in elk geval zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden en heeft daardoor een dodelijk ongeval veroorzaakt. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Ten aanzien van feit 2 kan mede op basis van verdachtes handelen ná de aanrijding worden bewezen dat sprake was van roekeloos rijgedrag. De verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van het rijden onder invloed, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij als bestuurder alcohol en/of drugs had gebruikt.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit. Het geheel aan gedragingen van de verdachte en de omstandigheden van het geval rechtvaardigen niet de conclusie dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Ook op basis van zijn rijgedrag na het ongeval kan niet worden gesproken van roekeloos rijden, zodat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde feit eveneens dient te worden vrijgesproken. Niet is komen vast te staan dat hij welbewust in ernstige mate belangrijke gedragsregels in het verkeer heeft overtreden. Er is geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dient bij beide feiten een partiële vrijspraak te volgen voor het rijden onder invloed en het overschrijden van de maximumsnelheid.
4.3.3.
Beoordeling
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Op 13 juni 2023 heeft de verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto rond 23:20 uur in Rotterdam een overstekende fietser aangereden, ten gevolge waarvan de 35-jarige [slachtoffer01] , die de fiets bestuurde, enkele uren later in het ziekenhuis is overleden. De aanrijding vond plaats op het kruispunt van het Marconiplein met de Mathenesserweg en de Schiedamseweg, waarbij de verdachte vanuit Schiedam richting de Mathenesserweg reed en de fietser vanaf de Schiedamseweg de rijbaan overstak in de richting van de Mathenesserdijk. De verdachte heeft na de aanrijding de plaats van het ongeval verlaten, is zonder richting aan te geven via een voetgangsoversteekplaats op de linker weghelft linksaf geslagen en is vervolgens de Mathenesserdijk ingereden, die verboden is voor motorvoertuigen.
Bij de Verkeersongevallenanalyse is vastgesteld dat ten tijde van het ongeval geen sprake was van bijzondere weersomstandigheden en dat geen infrastructurele oorzaak kon worden vastgesteld, die van invloed kan zijn geweest bij het ontstaan van de aanrijding. Op de rijbaan werden na het ongeval ter hoogte van de fiets van het slachtoffer twee afneembare fietslampjes aangetroffen, een rode en een witte, die beide in werking waren. Voor zover onderzocht, zijn ten aanzien van de bestelbus van de verdachte geen aanwijzingen gevonden voor technische defecten die bij het ongeval een rol kunnen hebben gespeeld. Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden dat de verdachte kort voor of ten tijde van het ongeval gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon en daardoor werd afgeleid van het verkeer. Wel bleek het rijbewijs van de verdachte ten tijde van de aanrijding al twee jaar te zijn verlopen.
Uit de analyse van de verkeersinstallatie volgt dat de beide verkeerslichten die de verdachte kort voor het ongeval passeerde respectievelijk 35,3 en 9,9 seconden rood licht uitstraalden op het moment dat hij hier voorbij reed. De verklaring van de verdachte dat in zijn herinnering de beide verkeerslichten oranje licht gaven toen hij er onderdoor reed, vindt daarmee geen steun in het technisch onderzoek en wordt ook weersproken door zijn stiefdochter, die ten tijde van het ongeval meereed in de bestelbus. Het verkeerslicht voor de fietser, die bezig was de rijbaan over te steken, stond ten tijde van het ongeval ongeveer 6 seconden op groen. Deze bevinding vindt steun in de beschrijving van de camerabeelden, waarop volgens de politie te zien is dat optrekkend, van rechts komend verkeer moet afremmen op het moment dat de verdachte het tweede stoplicht passeert. De rechtbank leidt uit deze bevindingen af dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval tweemaal een rood verkeerslicht heeft genegeerd en daarbij de fietser geen voorrang heeft verleend terwijl zij de weg overstak.
Uit de verkeersanalyse blijkt verder dat de verdachte direct voor het ongeval reed met een indicatieve snelheid van 43 kilometer per uur. De rechtbank stelt vast dat daarmee geen aanwijzingen zijn gevonden dat de verdachte in de aanloop tot het ongeval de ter plaatse geldende maximum snelheid heeft overschreden.
Bij zijn aanhouding verkeerde de verdachte onder invloed van alcohol en rookte hij cannabis. De verdachte heeft verklaard dat hij ’s middags na het werk één blikje bier heeft gedronken, maar dat hij ten tijde van het ongeval niet onder invloed was van alcohol en/of drugs. Dit laatste wordt ondersteund door de verklaring van zijn stiefdochter. De verdachte is volgens zijn verklaring na het ongeval in paniek weggereden en heeft in een tijdsbestek van ongeveer anderhalf uur na thuiskomst vijf blikjes bier gedronken en een blowtje gerookt om rustig te worden. Bij het bloedonderzoek heeft een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) geconcludeerd dat de gemeten alcohol- en thc-concentraties in het bloed van de verdachte – in lijn met zijn verklaring – geheel kunnen worden verklaard door het drinken van vijf blikken bier en het roken van een joint na het ongeval. De rechtbank stelt vast dat daarmee niet kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol en/of drugs verkeerde.
Een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook hoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid te kunnen vaststellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
In de eerste plaats dient de rechtbank te beoordelen of er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dit is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Doordat de verdachte tweemaal niet is gestopt voor een rood verkeerslicht en de overstekende fietser geen voorrang heeft verleend, is hij met het fietsende slachtoffer in botsing gekomen. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kan worden gemaakt en zo ja in welke mate.
Roekeloosheid
Met ‘roekeloosheid’ in artikel 175, tweede lid, WVW wordt wettelijk de zwaarste vorm van schuld aangeduid. Het gaat dan om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust, onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Roekeloosheid vereist daarmee niet enkel een aanmerkelijke onvoorzichtigheid, maar een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe wordt thans in artikel 175, tweede lid, WVW bepaald dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo dat zij de invulling van roekeloosheid onder meer kan beoordelen aan de hand van de delictsomschrijving van dit artikel. De rechtbank moet in dat kader nagaan of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a) De verkeersregels
De verdachte is tweemaal door een rood verkeerslicht gereden en heeft de overstekende fietser geen voorrang verleend. Daarmee is sprake van een schending van verkeersregels. Dit verkeersgedrag wordt als zodanig ook genoemd in artikel 5a, eerste lid sub f en sub i, WVW.
( b) In ernstige mate geschonden?
Roekeloosheid kan slechts worden bewezen als sprake is van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw moeten worden genomen. Hoewel door tot tweemaal toe negeren van een rood verkeerslicht en het (daardoor) niet verlenen van voorrang aan de fietser zondermeer sprake is van een schending van verkeersregels, is daarbij niet gebleken van overtreding van meer of andere verkeersregels, of van ander (bijkomstig) verkeersgevaarlijk gedrag tijdens of voorafgaand aan het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden gesproken van het
in ernstige mateschenden van verkeersregels. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van roekeloosheid in de hierboven geschetste zin, zodat een verdere bespreking van de onder (c) en (d) genoemde bestanddelen achterwege zal blijven.
Onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag
Het verkeersgedrag van de verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank als zeer onvoorzichtig worden aangemerkt. Dat de verdachte ook onoplettend was, leidt de rechtbank af uit zijn verklaring dat hij zich niet bewust was van de rode verkeerslichten en dat hij de overstekende fietser niet heeft gezien. Het tot tweemaal toe niet stoppen voor een rood licht impliceert dat het daarbij geen kort moment van onoplettendheid betrof. Door deze onvoorzichtigheid en onoplettendheid heeft de verdachte zijn auto niet tijdig tot stilstand kunnen brengen en is hij in botsing gekomen met het slachtoffer, dat ten gevolge daarvan is overleden.
Gedragingen na de aanrijding
De verdachte heeft na de aanrijding in paniek de plaats van het ongeval verlaten en heeft daarbij, zoals eerder vastgesteld, opnieuw verschillende verkeersovertredingen gepleegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook op basis van deze overtredingen – in samenhang met de reeds besproken verkeersgedragingen van de verdachte voorafgaand aan het ongeval – niet gesproken kan worden van het opzettelijk in ernstige mate schenden van verkeersregels waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Om die reden zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 ook als afzonderlijk strafbaar feit ten laste gelegde roekeloos rijden in de zin van artikel 5a, eerste lid, WVW.
4.3.4.
Conclusie
De rechtbank acht onder feit 1 subsidiair bewezen dat de verdachte een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt en dat daarbij sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Niet bewezen is dat de verdachte daarbij de maximum snelheid heeft overtreden en dat hij onder invloed was van alcohol en/of drugs, zodat hij voor deze onderdelen van de tenlastelegging partieel zal worden vrijgesproken. De verdachte wordt eveneens vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde roekeloos rijden.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de feitelijke toedracht heeft bekend. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 1
subsidiair
hij, op 13 juni 2023 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig , zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig zeer onvoorzichtig en
onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de
Schiedamseweg en het Marconiplein en de Mathenesserweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen, daar, terwijl
zijn, verdachtes, rijbewijs sinds 29 juli 2021 was verlopen, en terwijl het donker
was,
- met een snelheid die dusdanig hoog was dat hij, verdachte, niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, heeft gereden over de Schiedamseweg en het
Marconiplein en de Mathenesserweg en- daarbij niet is gestopt voor een in zijn, verdachtes, richting gekeerd en voor het verkeer in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht uitstralend verkeerslicht en
- vervolgens met onverminderde snelheid de kruising van de
Schiedamseweg/Mathenesserweg met het Marconiplein is opgereden en
daaraan voorafgaand wederom niet is gestopt voor een in zijn, verdachtes, richting
gekeerd en voor het verkeer in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht
uitstralend verkeerslicht en
- daarbij zijn aandacht niet voortdurend op de weg vóór zich heeft gehouden
en/of
- vervolgens aan een fietser, genaamd [slachtoffer01] , rijdende over de
Schiedamseweg (komende uit de richting van de Lage Erfbrug), gaande richting het
Marconiplein en doende dat kruisingsvlak van de Schiedamseweg/Mathenesserweg
met het Marconiplein over te steken, geen voorrang heeft verleend en
- vervolgens in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser, waardoor die
fietser is overleden;
feit 3
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk
verkeersongeval had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Schiedamseweg en
het Marconiplein en de Mathenesserweg op 13 juni 2023, de
voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor,
naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer01]
), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand
werd achtergelaten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend;
feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een bedrijfsauto op 13 juni 2023 een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan een jonge vrouw is komen te overlijden. De verdachte is tweemaal door een rood verkeerslicht gereden en heeft het fietsende slachtoffer geen voorrang verleend. Na de aanrijding is hij doorgereden en heeft hij zich niet om de gevolgen voor het slachtoffer bekommerd. Door zijn handelen is het slachtoffer haar leven verloren en is haar nabestaanden zwaar en onherstelbaar leed toegebracht. Dit is op indrukwekkende wijze verwoord in de op de zitting door de vader van het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring namens de familie. De rechtbank realiseert zich dat het onmogelijk is om een straf op te leggen die vanuit het perspectief van de nabestaanden recht doet aan hun leed en emoties. Ook de verdachte zelf zal verder moeten leven met de wetenschap van de dramatische gevolgen van zijn rijgedrag.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 augustus 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij de verdachte is geen pro-criminele houding waargenomen, in die zin dat hij zich niet zou willen conformeren aan geldende (verkeers-)regels. Het verlaten van de plaats van het ongeval lijkt een impulsieve keuze vanuit een paniek-/shockreactie, waar hij oprecht spijt van heeft. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat er sprake is van structurele alcoholproblematiek dan wel alcoholmisbruik. Het leven van de verdachte oogt verder voldoende stabiel. Er is sprake van een goede partnerrelatie en kind-ouderrelatie, een zinvolle dagbesteding met toereikend inkomen, huisvesting alsmede een pro-sociale houding. Dit alles kan gezien worden als beschermend, wat een reducerend effect heeft op de kans op recidive. Voor het verwerken van deze traumatische gebeurtenis heeft de verdachte professionele hulp gezocht. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen straffen heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet op de ernst van de gedragingen en de onomkeerbare gevolgen daarvan is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Anders dan door de officier van justitie is geëist, zal de rechtbank echter in dit geval afzien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zal zij de vordering tot gevangenneming van de verdachte afwijzen. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een maximale taakstraf opleggen en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank benoemt hierbij het gegeven dat zij tot een andere beoordeling komt dan de officier van justitie van het schuldverwijt dat de verdachte in deze zaak kan worden gemaakt, uitmondend in een vrijspraak voor feit 2, en het feit dat blijkens zijn verklaringen de verdachte ook verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Daarnaast acht de rechtbank zijn ter zitting besproken persoonlijke omstandigheden bij deze beoordeling van belang. Naast de reeds genoemde straffen zal de rechtbank, gelet op de aard van de bewezen feiten, als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te noemen duur opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder feit 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
212 (tweehonderdtwaalf) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
106 (honderdzes) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaren;
wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en J.I.P. Hofstee, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.F. Meekhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 juni 2023 te Rotterdam
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven heeft beroofd, door
- terwijl zijn, verdachtes, rijbewijs sinds 29 juli 2021 was verlopen en/of
- terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en/of drugs, te weten thc
(cannabis) en/of
- terwijl het donker was
- met een vooralsnog onbekende, in elk geval hogere snelheid dan de aldaar voor
personenauto's toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of een
snelheid die dusdanig hoog was dat hij, verdachte, niet in staat was zijn voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, te rijden over de Schiedamseweg en/of het Marconiplein
en/of de Mathenesserweg en/of
- ( daarbij) niet te stoppen voor een in zijn, verdachtes, richting gekeerd en/of voor
het verkeer in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht uitstralend verkeerslicht
en/of
- ( vervolgens) met onverminderde snelheid de kruising van de
Schiedamseweg/Mathenesserweg met het Marconiplein op te rijden en/of (daaraan
voorafgaand wederom) niet te stoppen voor een in zijn, verdachtes, richting
gekeerd en/of voor het verkeer in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht
uitstralend verkeerslicht en/of
- ( daarbij) zijn aandacht niet voortdurend op de weg vóór zich te houden en/of
- ( vervolgens) aan een fietser, genaamd [slachtoffer01] , rijdende over de
Schiedamseweg (komende uit de richting van de Lage Erfbrug), gaande richting het
Marconiplein en doende dat kruisingsvlak van de Schiedamseweg/Mathenesserweg
met het Marconiplein over te steken, geen voorrang te verlenen en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding te komen met die fietser, waardoor die fietser
is overleden;
( art 287 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 13 juni 2023 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzicht en/of
onoplettend en/of onachtzaam en/of met verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de
Schiedamseweg en/of het Marconiplein en/of de Mathenesserweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen, daar, terwijl
zijn, verdachtes, rijbewijs sinds 29 juli 2021 was verlopen, en/of terwijl het donker
was,
- met een vooralsnog onbekende, in elk geval hogere snelheid dan de aldaar voor
personenauto's toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of een
snelheid die dusdanig hoog was dat hij, verdachte, niet in staat was zijn voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, heeft gereden over de Schiedamseweg en/of het
Marconiplein en/of de Mathenesserweg en/of
- ( daarbij) niet is gestopt voor een in zijn, verdachtes, richting gekeerd en/of voor
het verkeer in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht uitstralend
verkeerslicht en/of
- ( vervolgens) met onverminderde snelheid de kruising van de
Schiedamseweg/Mathenesserweg met het Marconiplein is opgereden en/of
(daaraan voorafgaand wederom) niet is gestopt voor een in zijn, verdachtes, richting
gekeerd en/of voor het verkeer in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht
uitstralend verkeerslicht en/of
- ( daarbij) zijn aandacht niet voortdurend op de weg vóór zich heeft gehouden
en/of
- ( vervolgens) aan een fietser, genaamd [slachtoffer01] , rijdende over de
Schiedamseweg (komende uit de richting van de Lage Erfbrug), gaande richting het
Marconiplein en doende dat kruisingsvlak van de Schiedamseweg/Mathenesserweg
met het Marconiplein over te steken, geen voorrang heeft verleend en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser, waardoor die
fietser is overleden,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van
alcohol en/of drugs te weten THC (cannabis);
( art 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994, art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 13 juni 2023 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de voor het verkeer openstaande wegen, de
Schiedamseweg en/of het Marconiplein en/of de Mathenesserweg, zich opzettelijk
zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden
door,
- terwijl zijn, verdachtes, rijbewijs sinds 29 juli 2021 was verlopen en/of
- terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en/of drugs, te weten thc
(cannabis) en/of
- terwijl het donker was
- met een vooralsnog onbekende, in elk geval hogere snelheid dan de aldaar voor
personenauto's toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of een
snelheid die dusdanig hoog was dat hij, verdachte, niet in staat was zijn voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, te rijden over de Schiedamseweg en/of het Marconiplein
en/of de Mathenesserweg en/of
- ( daarbij) niet te stoppen voor een in zijn, verdachtes, richting gekeerd en/of voor
het verkeer in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht uitstralend verkeerslicht
en/of
- ( vervolgens) met onverminderde snelheid de kruising van de
Schiedamseweg/Mathenesserweg met het Marconiplein op te rijden en/of (daaraan
voorafgaand wederom) niet te stoppen voor een in zijn, verdachtes, richting
gekeerd en/of voor het verkeer in zijn, verdachtes, rijrichting geldend rood licht
uitstralend verkeerslicht en/of
- ( daarbij) zijn aandacht niet voortdurend op de weg vóór zich te houden en/of
- ( vervolgens) aan een fietser, genaamd [slachtoffer01] , rijdende over de
Schiedamseweg (komende uit de richting van de Lage Erfbrug), gaande richting het
Marconiplein en doende dat kruisingsvlak van de Schiedamseweg/Mathenesserweg
met het Marconiplein over te steken, geen voorrang te verlenen, en/of
- ( vervolgens) op de verkeerde weghelft te gaan rijden, de middengeleider te passeren, 2 voetgangersoversteekplaatsen op de weg voor tegemoetkomend verkeer te passeren en de Mathenesserdijk in te rijden, terwijl deze voor hem verboden was in te rijden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was
( art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk
verkeersongeval had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Schiedamseweg en/of
het Marconiplein en/of de Mathenesserweg op of omstreeks 13 juni 2023, de
(voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor,
naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden (aan) een ander (te weten [slachtoffer01]
), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand
werd achtergelaten;
( art 7 lid 1 ahf/ond c Wegenverkeerswet 1994 )