In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning in Rozenburg, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 301.000,- per 1 januari 2021, die leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde gehandhaafd. Tijdens de zitting op 9 november 2023 was de gemachtigde van eiser niet verschenen, terwijl de uitnodiging voor de zitting op regelmatige wijze was verzonden.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar zijn verplichtingen tot het toezenden van stukken heeft geschonden. Eiser stelde dat de heffingsambtenaar geen waardeberekening, matrix en grondstaffel had toegestuurd, en dat de bouwtekeningen ontbraken. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar geen verplichtingen heeft geschonden, omdat hij voldoende gegevens heeft verstrekt die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. De rechtbank licht toe dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om zes referentiewoningen te gebruiken en dat de stukken tijdig aan de gemachtigde zijn verstrekt.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De waarde is bepaald door middel van een systematische vergelijking met vergelijkingsobjecten, waarbij de belangrijkste waardebepalende kenmerken zijn meegenomen. Eiser's argumenten over de waarde en de onderbouwing van de vergelijkingsobjecten worden verworpen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.