ECLI:NL:RBROT:2023:12533

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/10/665816 / KG ZA 23-855
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake nakoming omgangsregeling en schorsing ten uitvoerlegging

In deze zaak, die op 27 december 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een man en een vrouw die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarig kind hebben. De vrouw heeft het ouderlijk gezag over het kind en er is een procedure aanhangig over de erkenning van het kind door de man en de omgangsregeling. De man vordert nakoming van een eerder vonnis waarin is bepaald dat hij elke woensdag van 19:00 tot 20:00 uur omgang heeft met het kind. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vraagt schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw tot schorsing afgewezen, omdat het belang van de man en het kind bij contact zwaarder weegt dan de belangen van de vrouw. De vrouw is veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling en er is een dwangsom opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldoet. De vordering van de vrouw tot een straat- en contactverbod voor de man is afgewezen, omdat zij onvoldoende feiten heeft aangedragen om deze ingrijpende maatregel te rechtvaardigen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/665816 / KG ZA 23-855
Vonnis in kort geding van 27 december 2023
in de zaak van
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. Oversluizen te Rotterdam,
tegen
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 september 2023 met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties;
  • bericht man van 21 oktober 2023 met productie 5 en het verweerschrift in hoger beroep;
  • het bericht van de man van 23 oktober 2023 met producties 6 tot en met 8;
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 oktober 2023;
  • de brief van de vrouw van 23 november 2023 met productie 9;
  • de brief van de vrouw van 6 december met de oproep voor zitting van het Hof;
  • een productie 5 van de man, met een mail van de advocaat van de vrouw van
1 november 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak is voortgezet op 13 december 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, aan welke relatie inmiddels een einde is gekomen.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is:
[naam minderjarige] ,geboren op [geboortedatum minderjarige] 2023 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.3.
De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
2.4.
Tussen partijen is bij de rechtbank Rotterdam een procedure aanhangig over het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van de minderjarige door de man en het vaststellen van een omgangsregeling (zaaknummer / rekestnummer: C/10/656214 / FA RK 23-2840).
2.5.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2023 is bepaald dat de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) voorlopig als volgt zal zijn: iedere woensdag van 19:00 uur tot 20:00 uur, bij de vrouw en in het bijzijn van een derde aan de zijde van de vrouw zoals de grootmoeder van moederszijde of de zus van moederszijde. Desgewenst kan de man zijn moeder meenemen naar dit contactmoment.
2.6.
De vrouw heeft bij dagvaarding van 22 september 2023 tegen voormeld vonnis in kort geding van 29 augustus 2023 hoger beroep ingesteld en tevens een incidentele vordering tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.
Het hoger beroep wordt op 8 februari 2024 door het Hof Den Haag behandeld.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen tot nakoming van het vonnis van 29 augustus 2023 waarbij de man elke woensdag van 19.00 uur tot 20.00 uur omgang heeft met de minderjarige, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 150,- per dag (of dagdeel) met een maximum van € 5.000,- een en ander binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. de omgang op te schorten tot aan het moment waarop in de bodemprocedure een eindoordeel is gegeven;
b. de man te veroordelen op geen wijze contact te zoeken met de vrouw en niet aan haar deur te komen tot aan het moment waarop in de bodemprocedure een eindoordeel is gegeven.
4.2.
De man voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en reconventie worden deze hierna gezamenlijk beoordeeld.
5.2.
Nu de vrouw het vonnis van 29 augustus 2023 niet nakomt, is het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven.
5.3.
Schorsing ten uitvoerlegging vonnis 29 augustus 2023
5.3.1.
De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van de vrouw onder a. aldus dat zij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 augustus 2023 vordert. Dit is door haar bevestigd ter zitting van 25 oktober 2023. Omdat dit de meest verstrekkende vordering betreft, wordt deze als eerst beoordeeld.
5.3.2.
Bij de beoordeling van deze vordering is het uitgangspunt dat het vonnis moet worden nagekomen. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand waarin geen omgang plaatsvindt zolang niet op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van de man bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis, waarbij hun belangen niet los gezien kunnen worden van die van de minderjarige. Bij deze belangenafweging blijft de kans van slagen van het tegen de beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing. In het vonnis van 29 augustus 2023 is een niet gemotiveerd oordeel gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad. Om die reden moet ervan uit worden gegaan dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden. Deze afweging moet daarom in deze kortgedingprocedure alsnog worden gemaakt. Daarbij kunnen zowel omstandigheden van voor als na het vonnis van 29 augustus 2023 van belang zijn.
(zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
5.3.3.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat het voor de minderjarige en haar te belastend is om omgang met de man te hebben. Gelet op de medische behandelingen die de minderjarige moet ondergaan, haar drukke fulltime baan en haar eigen gezondheid, kan zij contact met de man er nu niet bij hebben. De minderjarige is afhankelijk van de vrouw, zij moet op de been blijven. Daarnaast voert zij aan dat opschorting van de omgang gebaseerd is op de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a BW die de vrouw met algemene stellingen nader onderbouwd. Haar belang weegt volgens haar zwaarder dan het belang van de man bij contact met de minderjarige.
5.3.4.
De man stelt belang te hebben bij contact met de minderjarige. Hij is de vader van de minderjarige en wil een band met hem opbouwen. Volgens hem moet het kort geding vonnis van 29 augustus 2023 onverkort door de vrouw worden nagekomen.
5.3.5.
Het belang van de vrouw en de minderjarige bij rust om zich te kunnen concentreren op de medische behandelingen van de minderjarige en het herstel van de vrouw, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zwaarder dan het belang van de man en de minderjarige om sinds juni weer contact met elkaar te hebben bij de vrouw thuis om op die manier een band op te bouwen. De voorzieningenrechter ziet in dat de vrouw het zwaar heeft en de nieuwe gezondheidsklachten van de minderjarige betreffende zijn nieren zijn zorgelijk, maar dit betekent niet dat het belang van de man en de minderjarige om contact met elkaar te hebben daarvoor moet wijken. Hierbij heeft de voorzieningenrechter, naast de jonge leeftijd van de minderjarige, in aanmerking genomen dat in bedoeld vonnis slechts een minimale omgangsregeling is vastgesteld van wekelijks een uur in de avond, bij de vrouw thuis en in haar bijzijn. De man wordt erop gewezen dat hij alleen tijdens de vastgestelde omgangsmomenten bij het huis van de vrouw mag zijn, dat hij zich tijdens de omgang moet focussen op de minderjarige en niet op de vrouw, dat hij zich jegens de vrouw moet gedragen als verantwoordelijk ouder en zich moet onthouden van ongepast gedrag zoals het sturen van belastende of uitdagende (Whatsapp)berichten. In andere woorden: de man moet de vrouw zoveel mogelijk ontzien in plaats van haar extra belasten. Het is in het belang van de minderjarige dat de ouder van wie hij voor zijn (extra) zorg afhankelijk is, overeind blijft. De voorzieningenrechter kan zich niet anders voorstellen dan dat de man dat belang van de minderjarige inziet en voorop stelt. Als het omgangsmoment de vrouw een enkele keer echt niet uitkomt, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn, moet zij de man direct een passend alternatief aanbieden.
5.3.6.
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van de vrouw de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 augustus 2023 te schorsen, wordt afgewezen en zij het vonnis alsnog moet nakomen.
5.4.
Dwangsom
5.4.1.
Nu ligt de vraag voor of aan de nakoming van de omgangsregeling de gevorderde dwangsom moet worden verbonden. Omdat de vrouw ter zitting niet nadrukkelijk heeft toegezegd de omgangsregeling te zullen nakomen als de voorzieningenrechter opnieuw beslist dat de man en de minderjarige elkaar mogen zien, maar zij heeft verklaard dat als het haar niet lukt, zij de regeling niet zal nakomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de gevorderde dwangsom toe te wijzen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat financieel onvermogen geen grond vormt voor afwijzing van de dwangsom.
5.4.2.
Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van de man in conventie in zijn geheel wordt toegewezen.
5.5.
Contact- straatverbod
5.5.1.
De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van de vrouw onder b. zo dat zij voor de man een straat- en contactverbod vordert.
5.5.2.
Een straatverbod vormt een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Ook een contactverbod, waarin de man ieder contact met de vrouw over de minderjarige zou worden ontzegd, is een verstrekkende vordering. De vrouw stelt onvoldoende om zulke verstrekkende maatregelen te rechtvaardigen, daargelaten dat deze vordering niet in deze vorm kan worden toegewezen gelet op de toegewezen nakoming van de omgangsregeling. Dit betekent dat deze vordering van de vrouw bij gebreke van een deugdelijke grondslag wordt afgewezen. De voorzieningenrechter herhaalt dat dit aan de man geen vrijbrief geeft om buiten de omgangsregeling bij de vrouw langs te gaan of haar te belasten met contact. Bij elk contact moet de man zich afvragen: ‘kan ik hiermee de vrouw (onder)steunen of juist niet?’
5.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing in conventie en reconventie

De voorzieningenrechter
6.1.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van het vonnis van 29 augustus 2023 inhoudende dat de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) voorlopig als volgt zal zijn: iedere woensdag van 19:00 uur tot 20:00 uur, bij de vrouw en in het bijzijn van een derde aan de zijde van de vrouw zoals de grootmoeder van moederszijde of de zus van moederszijde. Desgewenst kan de man zijn moeder meenemen naar dit contactmoment,
6.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 150,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet binnen twee dagen na betekening van het vonnis, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.L. Raphael en in het openbaar uitgesproken op
27 december 2023.