ECLI:NL:RBROT:2023:12640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
ROT 22/5936
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens overtreding van de Huisvestingsverordening 2021

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom. Bij het primaire besluit van 8 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam eiser een last opgelegd om een illegale situatie in de woningen aan [adres 1] en [adres 2] ongedaan te maken, op straffe van een dwangsom van € 21.900,- indien niet binnen drie maanden aan de last wordt voldaan. Eiser heeft op 8 december 2022 beroep ingesteld nadat het college zijn bezwaarschrift ongegrond had verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 behandeld. Eiser is eigenaar van de woningen en verhuurt deze aan vier personen per woning. Tijdens een controle op 23 februari 2022 is vastgesteld dat de woningen door vier personen worden bewoond, wat in strijd is met de Huisvestingsverordening 2021. Het college heeft de zienswijze van eiser niet betrokken bij het primaire besluit, omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college ter zitting heeft verklaard de last onder dwangsom in te trekken, en dat er geen belang meer is voor eiser bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout en is openbaar uitgesproken op 27 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5936

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college,

(gemachtigden: mr. J.C. Avedissian en [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom.
1.1.
Bij het primaire besluit van 8 april 2022 heeft het college wegens een overtreding van artikel 3.2.2 van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2021 (hierna: de Huisvestingsverordening 2021) en artikel 21 van de Huisvestingwet 2014 (hierna: de Huisvestingswet) een last tot het ongedaan maken van de illegale situatie in de panden aan [adres 1] en [adres 2] (hierna: de woningen) opgelegd, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 21.900,- indien niet binnen drie maanden aan de last wordt voldaan.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 november 2022 heeft het college het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.3.
Eiser heeft op 8 december 2022 beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is eigenaar van de woningen. Hij verhuurt de woningen elk aan vier personen.
2.2.
Op 23 februari 2022 heeft een controle plaatsgevonden in de woningen waarbij is geconstateerd dat elk van de woningen wordt bewoond door vier personen. De toezichthouders hebben hun bevindingen neergelegd in het rapport van 23 februari 2022.
2.3.
Op 22 maart 2022 heeft het college het voornemen uitgebracht om eiser een last onder dwangsom op te leggen. Eiser heeft zijn zienswijze ingediend.
2.4.
Het college heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Daarbij heeft het college de zienswijze van eiser niet betrokken, omdat deze pas later door het college is ontvangen. Het college heeft de zienswijze van eiser vervolgens aangemerkt als bezwaarschrift.
2.5.
Bij besluit van 21 april 2022 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
2.6.
Het college heeft in het bestreden besluit het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 12 oktober 2022 overgenomen en het bezwaar ongegrond verklaard. Het college stelt zich op het standpunt dat de woningen aan [adres 1] en [adres 2] worden bewoond door elk vier personen die niet samen een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Omdat eiser geen vergunning heeft voor deze situatie, terwijl dit wel is vereist, is volgens het college sprake van een overtreding waartegen het handhavend mocht optreden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien, is niet gebleken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van het college ter zitting heeft verklaard de last onder dwangsom in te trekken. In afwachting van beroepsprocedures die zien op het weigeren van vergunningen voor kamerbewoning zal het college niet handhavend op treden. Het college heeft daarbij nog opgemerkt niet te kunnen uitsluiten dat in de toekomst alsnog handhavend wordt opgetreden.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1563), is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is komen te vervallen, is de bestuursrechter niet gehouden om een uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis van dat (hoger) beroep.
5. Gelet op wat het college ter zitting heeft verklaard is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
6. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
7. Omdat het college pas ter zitting heeft laten weten de last onder dwangsom in te trekken bepaalt de rechtbank dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep;
- bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.