ECLI:NL:RBROT:2023:12643

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
ROT 21/3854
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning kamerbewoning in Rotterdam en wijziging van het beleid van het college

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 27 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om een vergunning voor kamerbewoning te verlenen, behandeld. Eiseres had op 26 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een vergunning voor kamerbewoning voor maximaal elf personen in haar woning. Het college weigerde deze vergunning op 5 november 2020, met als argument dat de kamerbewoning geen positieve invloed zou hebben op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt, gezien de aanwezigheid van andere studentenhuizen in de omgeving.

Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres op 10 juli 2021 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 27 november 2023 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en het college gehoord. Eiseres betwistte de weigering van de vergunning en voerde aan dat de aanwezigheid van andere studentenwoningen geen geldige reden was voor de afwijzing, en dat zij al sinds 2017 met vriendinnen in de woning woont.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de vergunning heeft geweigerd. Het college heeft zijn vaste gedragslijn, die inhoudt dat vergunningen worden geweigerd bij clustering, gewijzigd, wat betekent dat de vergunning in dit geval alsnog verleend moet worden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en verleent de vergunning alsnog. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: [naam 1])
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college,

(gemachtigden: mr. J.C. Avedissian en mr. V. Feber).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door het college geweigerde vergunning voor kamerbewoning door maximaal elf personen in de woning aan [adres] (hierna: de woning).
1.1.
Het college heeft de vergunning op 5 november 2020 geweigerd op grond van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Huisvestingswet) en artikel 3.2.5 van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening). Het bezwaar dat eiseres tegen de vergunning heeft gemaakt, heeft verweerder met het bestreden besluit van 31 mei 2021 ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft op 10 juli 2021 beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Namens eiseres [naam 2] en haar gemachtigde. Namens het college zijn de gemachtigden verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 26 juli 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een vergunning voor kamerbewoning voor maximaal elf personen. Eiseres is sinds mei 2017 eigenaar van de woning en woont hier sindsdien, naar eigen zeggen, met een aantal vriendinnen.
2.2.
Het college heeft de vergunning geweigerd omdat de kamerbewoning geen positieve invloed heeft op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er al twee studentenhuizen in de nabije omgeving van de woning zijn en de aanvraag van eiseres op een nieuwe toevoeging van kamerverhuur ziet. Ondanks het verrichten van vrijwilligerswerk door de studenten zal een toename van kamergewijze verhuur aan studenten naar oordeel van het college geen positieve invloed op het evenwicht in de wijk hebben, omdat dit zal afdoen aan de kwaliteit van het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres of de weigering van het college een vergunning voor kamerbewoning te verlenen in stand kan blijven.
4. Eiseres voert aan dat het college haar vergunning ten onrechte heeft geweigerd vanwege de aanwezigheid van twee andere studentenwoningen in de nabije omgeving. Dit is in de Huisvestingsverordening 2019, die op haar aanvraag van toepassing is, geen grond voor weigering van de vergunning. Verder stelt eiseres dat geen sprake is van een nieuwe situatie omdat zij al sinds 2017 met 5 vriendinnen in de woning woont. In de loop van de tijd zijn daar meer vriendinnen bijgekomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres enkele stukken overgelegd. Eiseres betwist ook dat niet wordt voldaan aan het criterium van ‘positieve invloed’. Alle bewoners verrichten vrijwilligerswerk zodat daarmee, gelet op de toelichting bij de Huisvestingsverordening, aan het criterium wordt voldaan.
4.1.
Artikel 3.2.5 van de Huisvestingsverordening luidt:
"Het college verleent een vergunning voor kamerbewoning, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
het betreft kamerbewoning door studenten zoals gedefinieerd in artikel 1.1 onder t;
de kamerbewoning zal naar het oordeel van het college een positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt hebben; en
in de woonruimte is ten minste 18 m2 gebruiksoppervlak gemiddeld per persoon aanwezig."
In de toelichting op de Huisvestingsverordening staat vermeld dat aan alle in artikel 3.2.5 genoemde criteria dient te worden voldaan. Hierbij wordt onder meer het volgende vermeld:
“Huisvesting van studenten (in de definitie van artikel 1.1 onder t) kan in bepaalde omstandigheden een impuls geven aan de leefbaarheid in een gebied. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om te beoordelen of dit in het specifieke geval van toepassing is. Hier is bijvoorbeeld sprake van in het geval dat de in de woning te huisvesten studenten minimaal één dagdeel per maand vrijwilligerswerk uitvoeren waar de leefbaarheid in de buurt baat bij heeft.”
4.2.
In dit specifieke geval is niet in geschil dat aan de criteria onder a en c is voldaan en dat sprake is van het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de kamerbewoning, ondanks het vrijwilligerswerk, geen positieve invloed op het woonmilieu en de leefbaarheid in de buurt heeft omdat al een aantal andere studentenhuizen in de buurt aanwezig zijn en een uitbreiding daarvan in de buurt niet gewenst is. Het college heeft in het verweerschrift, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:484), opgemerkt dat zij haar vaste gedragslijn, die inhoudt dat een vergunning wordt geweigerd bij clustering, heeft gewijzigd. Dit betekent dat in het geval van eiseres de vergunning alsnog verleend zou moeten worden. Het college heeft dit nog niet gedaan omdat zij zich nog beraadt op de gevolgen die aan de uitspraak van deze rechtbank van 16 oktober 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:9795) moeten worden verbonden. Ter zitting heeft het college desgevraagd nogmaals nadrukkelijk verklaard dat de vergunning in dit geval moet worden verleend. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard nog navraag te hebben gedaan voor wat betreft overlast uit de woning en dat hiervan niet is gebleken. Ook zijn de bepalingen over het vrijwilligerswerk in de huurovereenkomst voldoende bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat verweerder in dit geval de vergunning ten onrechte heeft geweigerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Gelet op de in deze procedure door het college ingenomen standpunten met betrekking tot het vrijwilligerswerk en afwezigheid van overlast ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en de vergunning alsnog te verlenen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
7. In de gegrondverklaring van het beroep bestaat aanleiding het college te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 837,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en willigt de vergunningaanvraag van 26 juli 2020 in;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt het college tot betaling van de door eiseres gemaakte proceskosten van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.