ECLI:NL:RBROT:2023:12734
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de rechtsgeldigheid van de vastgestelde waarde door de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 28 december 2023, betreft het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan [adres 1], vastgesteld op € 175.000,- per 1 januari 2021. De heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht had het bezwaar van eiser eerder ongegrond verklaard. Eiser betoogde dat de waarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar in strijd had gehandeld met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen bouwtekeningen en iWOZ-kaarten te overleggen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in strijd had gehandeld met de Awb, aangezien eiser onvoldoende had gemotiveerd dat de gevraagde stukken van belang waren voor de besluitvorming.
De rechtbank beoordeelde vervolgens de argumenten van eiser over de waarde van de woning. Eiser stelde dat de waarde ten hoogste € 148.000,- zou moeten zijn en dat de heffingsambtenaar geen rekening had gehouden met relevante verkooptransacties van vergelijkbare woningen. De rechtbank concludeerde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De waarde was bepaald aan de hand van een systematische vergelijking met andere woningen, waarbij de belangrijkste waardebepalende kenmerken goed vergelijkbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde en verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd blijft. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.