ECLI:NL:RBROT:2023:12762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
ROT 22/2830
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering door het UWV. De aanvraag werd afgewezen op 2 september 2021, en het UWV handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit op 11 mei 2022. Eiser, die als steigerbouwer werkte, had zich op 12 juni 2019 ziek gemeld vanwege rugklachten en diende op 5 augustus 2021 een aanvraag in voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts van het UWV concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn verslavingsproblemen niet serieus waren beoordeeld.

De rechtbank heeft op 27 januari 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op goede gronden heeft vastgesteld. De rapporten van de verzekeringsartsen voldeden aan de eisen van zorgvuldigheid en waren inzichtelijk. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij meer beperkingen heeft dan het UWV heeft aangenomen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. J. Marges,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. C. Nobel.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering).
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 2 september 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 mei 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiser heeft gewerkt als steigerbouwer via een uitzendbureau. Op 12 juni 2019 heeft hij zich ziek gemeld vanwege rugklachten. Op 5 augustus 2021 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
Het primaire besluit
2.1.
In verband met zijn aanvraag heeft een verzekeringsarts van het UWV eiser op 30 augustus 2021 op het spreekuur gezien. In zijn rapport van 31 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts overwogen dat ervan moet worden uitgegaan dat eiser een lumbosacraal radiculairsyndroom heeft, omdat de bevindingen bij anamnese en bij lichamelijk onderzoek daarbij kunnen passen. Verder zijn er, reactief aan psychosociale stressoren en chronische pijn, stemmingsklachten ontstaan die bestaan in het kader van een aanpassingsstoornis dan wel een (lichte-matige) depressieve stoornis en beperkingen vanwege medicijngebruik. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts op 31 augustus 2021 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, (aanpassing aan) fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
2.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) verdiend kan worden, ligt 21,79% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser per 9 juni 2021 geen WIA-uitkering toegekend, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het bestreden besluit
3.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 2 januari 2020 geconcludeerd dat er geen reden is om de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in de FML te wijzigen. Alles overwegend is bij de opgestelde belastbaarheid volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in voldoende mate rekening gehouden met de aanwezige pathologie en de daaruit voortvloeiende beperkingen in normaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebleken dat de verzekeringsarts na een zorgvuldig onderzoek in grote lijnen een juist beeld had van eisers medische problematiek op de datum in geding. Uit de in bezwaar aanvullend verkregen informatie van de curatieve sector is naar voren gekomen dat de grondslag voor de arbeidsbeperkingen enerzijds wordt gevormd door klachten aan het bewegingsapparaat die voortkomen uit degeneratieve en neurologische afwijkingen aan onder andere eisers rug, heupen en knieën. Daarnaast is er sprake van psychische klachten die door de verzekeringsarts terecht zijn ingeschat als een mogelijke depressieve episode, maar waarbij – zo blijkt – tevens sprake is van een cocaïne- en gokverslaving, waarvoor eiser is verwezen naar de GGZ. De conclusies van de verzekeringsarts ten aanzien van de belastbaarheid komen logisch voort uit de voorliggende onderzoeksresultaten. Eiser is aangewezen geacht op fysiek relatief lichte werkzaamheden, waarbij specifiek rekening is gehouden met een beperkte belastbaarheid van de rug en onderste extremiteiten. Uit de ingebrachte informatie blijkt geen sprake van fysieke pathologie op basis waarvan meer fysieke beperkingen aangenomen moeten worden. Daarnaast is eiser volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht aangewezen op mentaal (licht) belastende werkzaamheden. Hoewel de verzekeringsarts geen verslavingsproblematiek heeft beschreven, is eiser al aangewezen geacht op werk zonder verhoogd persoonlijk risico bij een potentieel verminderd reactievermogen en is het besturen van voertuigen al beperkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende informatie van de GGZ daarom geen reden gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen.
3.2.
Op grond van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het UWV het primaire besluit vervolgens met het bestreden besluit gehandhaafd.

Standpunten in beroep

4.1.
Eiser betoogt in beroep dat hij meer beperkingen heeft ten aanzien van persoonlijk functioneren en sociaal functioneren dan het UWV heeft aangenomen. Uit de beslissing op bezwaar blijkt volgens eiser niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eisers verslavingsproblemen en de daaruit voortvloeiende klachten serieus heeft beoordeeld. Eiser meent dat de gevolgen van de verslavingen hem ongeschikt maakten om te werken in juni 2021. Ter onderbouwing van zijn standpunten heeft eiser in beroep een ongedateerde verklaring van zijn ambulant begeleider bij SamenSterk, het Ondersteuningsverslag van de gemeente Rotterdam dat op 29 oktober 2021 (het Ondersteuningsverslag) is opgesteld en een email van de verpleegkundige van GGZ Antes van 25 januari 2023 overgelegd.
4.2.
Het UWV ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden om een ander standpunt in te nemen over eisers mate van arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullende rapport van 12 oktober 2022 overwogen dat
de verzekeringsarts eiser al aangewezen heeft geacht op werk met een verminderde psychische belastbaarheid en op werk zonder een verhoogd persoonlijk risico, zodat de aanvullende informatie niet leidde tot aanvullende beperkingen. In bezwaar zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven om meer beperkingen in persoonlijk functioneren en sociaal functioneren aan te nemen. Met de impact van de psychische problematiek, inclusief de verslavingen, op het dagelijks
leven is (in bezwaar) rekening gehouden, waarbij met name is beoordeeld wat de impact op het functioneren in arbeid zou zijn. De aanwezigheid van verslavingsproblematiek maakt in het bijzonder niet dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Uit de onderzoeksresultaten en de medische stukken van de psychiatrie is niet een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van de aanwezige stoornissen gebleken. De observaties van de ambulant begeleider van Zorg & Adviesbureau Samen Sterk in mei 2021, dat eiser 'verward overkwam', vormen geen medisch deskundig beeld van de aard en ernst van de psychiatrische situatie op 9 juni 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat het advies in de WMO (het Ondersteuningsverslag) een ander beoordelingskader betreft en geen nieuwe medische inzichten levert ten aanzien van de datum in geding (9 juni 2021).

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op goede gronden met ingang van 9 juni 2021 (de datum in geding) heeft vastgesteld op minder dan 35%, zodat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.2.
De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Zij oordeelt dan ook dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
6.1.
Bij de beoordeling is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.2.
Het UWV heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundige. De rechtbank overweegt dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid op dit soort rapporten mag baseren. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als iemand vindt dat de besluiten van het UWV over zijn arbeidsongeschiktheid niet juist zijn, moet hij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat en waarom de rapporten niet aan deze voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
7.1.
De rechtbank vindt dat de rapporten van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hiervoor genoemde drie criteria voldoen. Het onderzoek van de verzekeringsarts is gebaseerd op dossierstudie, een gesprek met eiser over zijn medische klachten (anamnese) en psychisch en lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting van 3 mei 2022, alsmede de tijdens de bezwaarfase door eiser overgelegde medische stukken meegewogen.
7.2.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist te achten. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de door eiser genoemde klachten en op inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd dat de in de FML beschreven beperkingen voldoende zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 mei 2022 voldoende gereageerd op wat eiser in bezwaar aan medische gronden naar voren heeft gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk uiteengezet dat de verzekeringsarts eiser in verband met zijn psychische klachten alleen geschikt heeft geacht voor mentaal licht belastende werkzaamheden en dat eiser beperkt is geacht voor werk met een verhoogd persoonlijk risico en voor werk waarbij voertuigen bestuurd moeten worden. Eiser heeft in beroep niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn verslavingsproblematiek meer beperkingen heeft ten aanzien van persoonlijk functioneren en sociaal functioneren dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. De door eiser in beroep overgelegde verklaring van zijn ambulant begeleider bij SamenSterk, legt – zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van 12 oktober 2022 ook heeft toegelicht – tegenover het inzichtelijk gemotiveerde medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank onderschrijft verder het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit het Ondersteuningsverslag niet volgt dat verweerder zijn beperkingen onjuist heeft vastgesteld. Bij de beoordeling of iemand voor ondersteuning in het kader van de WMO in aanmerking komt is sprake van een ander wettelijk toetsingskader dan bij de WIA en de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft een eigen verantwoordelijkheid bij zijn medische beoordeling. Daarbij wijst de rechtbank erop dat eiser op meerdere items beperkt is geacht. De email van de verpleegkundige van GGZ Antes van 25 januari 2023 bevat al bekende gegevens en werpt geen nieuw licht op de medische situatie van eiser ten tijde van de datum in geding.
8. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de beperkingen in de FML van 31 augustus 2021 juist zijn. Daarvan uitgaande kan wat eiser heeft betoogd over de geschiktheid van de geselecteerde functies niet slagen, voor zover dat is gebaseerd op het standpunt dat hij minder functionele mogelijkheden heeft dan het UWV heeft aangenomen, bijvoorbeeld op het punt van de duur van kunnen zitten en de mogelijkheden tot vertreden. Voor zover er signaleringen zijn van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende toegelicht. De rechtbank heeft geen aanleiding de conclusies van de arbeidsdeskundige in twijfel te trekken. Nu ook de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die het UWV aan de schatting ten grondslag heeft gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt, moeten deze functies voor eiser geschikt worden geacht.
9. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 21,79%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door het UWV dus terecht bepaald op minder dan 35%.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het UWV de aanvraag van eiser om een Wet WIA-uitkering terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: wettelijke bepalingen
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.