ECLI:NL:RBROT:2023:13024

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
C/10/640527 / FA RK 22-4443
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en behoefte na AOW-leeftijd in het familierecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2023, gaat het om een verzoek tot partneralimentatie van de vrouw aan de man, na de ontbinding van hun huwelijk. De vrouw verzoekt een bedrag van € 1.730,- bruto per maand, met als argument dat zij dit bedrag nodig heeft voor haar levensonderhoud. De man betwist de noodzaak van dit bedrag en stelt dat hij niet in staat is om het te betalen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 november 2022, waarbij beide partijen via videobellen zijn gehoord.

De rechtbank oordeelt dat de man van 28 juni 2022 tot 6 december 2022 een bedrag van € 31,- per maand aan partneralimentatie moet betalen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte heeft van € 1.483,- netto per maand, maar dat zij na 6 december 2022, met de toevoeging van haar AOW-uitkering, niet langer behoefte heeft aan partneralimentatie. De rechtbank wijst daarom het verzoek om partneralimentatie vanaf die datum af.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de man de alimentatie moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de financiële situatie van beide partijen te vergelijken en de impact van de AOW-leeftijd op de behoefte aan alimentatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/640527 / FA RK 22-4443
Partneralimentatie
Beschikking van 26 januari 2023
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Harent,
t e g e n
[naam man],
wonende in [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 3, binnengekomen op 28 juni 2022;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 6;
het F9-formulier van de vrouw van 14 november 2022 met wijzing van haar verzoek en bijlagen 4 tot en met 13, en
het F9-formulier van de man van 21 november 2022 met bijlagen 9 tot en met 11.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 23 november 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door mr. Harent, en
de man, bijgestaan door mr. Van Bemmel.
1.3.
Op verzoek van de vrouw en de man heeft de rechtbank de beslissing op de zaak ten behoeve van schikkingsonderhandelingen aangehouden tot 2 januari 2023. Op 3 januari 2023 heeft de vrouw de rechtbank bericht dat er geen overeenstemming is bereikt en is verzocht een beschikking te wijzen.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De vrouw en de man zijn met elkaar getrouwd geweest.
Wat ligt voor?
2.2.
De vrouw wil dat de man met ingang van 7 september 2021 een bedrag van € 1.730,- bruto per maand aan partneralimentatie aan haar gaat betalen. Zij is van mening het verzochte bedrag nodig te hebben door de kosten van levensonderhoud en dat de man dit bedrag kan betalen.
2.3.
De man is het niet eens met het verzoek. Hij vindt dat het verzochte bedrag niet nodig is en dat de vrouw voor een deel zelf kan voorzien in haar kosten van levensonderhoud. Daarbij komt dat de man de verzochte bijdrage ook niet kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 28 juni 2022 tot 6 december 2022 een bedrag van € 31,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen en dat de partneralimentatie met ingang van 6 december 2022 € 0,- bedraagt. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ontvankelijkheid
3.2.
Na ontbinding van het huwelijk zijn de man en de vrouw als gewezen echtgenoten onderhoudsplichtig jegens elkaar. De vrouw is dus ontvankelijk in haar verzoek tot partneralimentatie.
ingangsdatum
3.3.
De wet [1] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift (28 juni 2022), omdat de man vanaf dat moment rekening kon houden met een vaststelling van de partneralimentatie.
Omdat de vrouw met ingang van 6 december 2022 recht heeft op een AOW-uitkering rekent de rechtbank in twee periodes:
 periode I: van 28 juni 2022 tot 6 december 2022, en
 periode II: vanaf 6 december 2022.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.5.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2022 € 1.483,- netto per maand bedroeg. De rechtbank gaat daarom van die behoefte uit bij de berekening van de partneralimentatie.
periode I: van 28 juni 2022 tot 6 december 2022
behoeftigheid
3.7.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 1.483,-) te verdienen. Als de vrouw daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
3.8.
De rechtbank houdt rekening met een inkomen uit ouderdomspensioen, omdat onbetwist is dat de vrouw recht heeft op het vereveningsdeel van het ouderdomspensioen van de man. Uit de brieven van het ABP van respectievelijk 23 en 24 februari 2022 (zie producties 3 en 4 bij het verweerschrift van de man) blijkt dat de vrouw recht heeft op een pensioenuitkering van € 10.256,- bruto per jaar. Daarvan houdt de vrouw netto € 808,- per maand over. [2]
draagkracht man
3.9.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.10.
Door de vrouw is een draagkrachtberekening (productie 12) overgelegd, waarvan het inkomen en het netto besteedbaar inkomen door de man zijn erkend. Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank daarom met een besteedbaar inkomen van € 2.504,- per maand.
3.11.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welke noodzakelijke kosten de man moet betalen van dit netto besteedbaar inkomen. Al deze kosten bij elkaar opgeteld wordt het ‘draagkrachtloos inkomen’ genoemd. Bij de bepaling van dit draagkrachtloos inkomen is de rechtbank uitgegaan van de in de bijlage vermelde lasten. [3] Voor zover daar aanleiding voor is, licht de rechtbank deze lasten als volgt toe.
3.12.
Partijen hebben samen nog een koopwoning, die verkocht moet worden. De man voldoet de volledige eigenaarslasten en huurt vanaf 2 maart 2022 een woning. Tussen de man en de vrouw is in geschil of rekening gehouden moet worden met de dubbele woonlasten van de man. Volgens de vrouw zijn de dubbele woonlasten het gevolg van de eigen keuze van de man, omdat de woning al verkocht had kunnen zijn. De rechtbank rekent met de dubbele woonlasten van de man omdat dit zijn werkelijke lasten zijn. Gelet op zijn leeftijd en de onzekerheid over wanneer de volgende geschikte woning aangeboden zou worden kan het de man ook niet aangerekend worden dat hij de huurovereenkomst heeft gesloten.
3.13.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan na aftrek van het totale draagkrachtloos inkomen van € 2.465,- per maand een bedrag van € 39,- netto per maand over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak 60% beschikbaar voor partneralimentatie, oftewel € 23,- netto per maand. De overige 40% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt hij minder belasting, zodat hij meer ruimte heeft voor partneralimentatie. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 31,- bruto per maand.
vergelijking van de financiële situaties
3.14.
Hiervoor heeft de rechtbank berekend dat de man een bedrag van € 23,- per maand kan betalen en dat de vrouw ook behoefte heeft aan dit bedrag. Het ligt dan voor de hand dat de man dit bedrag aan partneralimentatie moet betalen. Maar de man heeft ook aangevoerd dat het onredelijk zou zijn als door de betaling van dat bedrag hij minder over zou houden na betaling van zijn vaste lasten dan de vrouw. Anders gezegd, de vrouw mag niet beter af zijn dan de man na betaling van de partneralimentatie. Om te kunnen vaststellen of die situatie zich hier voordoet, moet de rechtbank de financiële situatie van de man vergelijken met die van de vrouw.
3.15.
Na vergelijking van de situaties van partijen, stelt de rechtbank vast dat de vrouw niet beter af is dan de man als hij het bedrag van € 31,- aan partneralimentatie betaalt. [4] Bij het maken van die vergelijking is de rechtbank uitgegaan van de gegevens van de man als hiervoor bij de draagkracht is vermeld. Aan de kant van de vrouw is de rechtbank uitgegaan van het inkomen als hiervoor bij de behoefte is vermeld. Wat haar lasten betreft, heeft de rechtbank rekening gehouden met de lasten als genoemd in de bijlage. [5]
periode I: van 28 juni 2022 tot 6 december 2022
behoeftigheid
3.16.
Met ingang van 6 december 2022 heeft de vrouw – naast de onder 3.8 vermelde pensioenuitkering – ook recht op een AOW-uitkering van € 16.851,- bruto per jaar. De vrouw houdt dan een inkomen van € 2.030,- netto per maand over. [6] Dat inkomen is meer dan de huwelijksgerelateerde behoefte, dus is er geen behoefte aan een bijdrage van de man. De rechtbank wijst daarom het verzoek om partneralimentatie vanaf 6 december 2022 af.
uitvoerbaar bij voorraad
3.17.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de partneralimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.18.
Partijen moeten ieder de eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beslist dat de man van 28 juni 2022 tot 6 december 2022 een bedrag van € 31,- bruto per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
4.2.
wijst af het verzoek om partneralimentatie vanaf 6 december 2022;
4.3.
verklaart de beslissing onder 4.1 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023 door mr. M.P. den Hollander voornoemd, in aanwezigheid van voornoemde griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
aanvullende behoefte van de vrouw van 28 juni 2022 tot 6 december 2022;
draagkracht van de man;
behoefte van de vrouw vanaf 6 december 2022, en
vergelijking van de financiële situaties.
1.)
2.)
3.)
4.)

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
2.Bijlage 1: behoefte van de vrouw van 28 juni 2022 tot 6 december 2022
3.Bijlage 2: draagkracht van de man
4.Bijlage 4: vergelijking van de financiële situaties
5.Bijlage 1: behoefte van de vrouw van 28 juni 2022 tot en met 6 december 2022
6.Bijlage 2: behoefte van de vrouw vanaf 6 december 2022