ECLI:NL:RBROT:2023:13053

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
ROT 22/3996
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om haar een WIA-uitkering toe te kennen, behandeld. Eiseres, die sinds 11 juni 2018 arbeidsongeschikt is door klachten aan haar rechterhand, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het UWV weigerde deze op basis van de vaststelling dat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres per 22 februari 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

De rechtbank concludeert dat het UWV de medische situatie van eiseres correct heeft beoordeeld. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er per 22 februari 2021 geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de eerdere wachttijd. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet goed zijn meegenomen, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende informatie hebben verzameld en de juiste conclusies hebben getrokken. De rechtbank wijst erop dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd is op de subjectieve klachten van eiseres, maar op objectief vastgestelde beperkingen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op de gevraagde WIA-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de scheiding tussen de WIA en andere ondersteuningsregelingen zoals de WMO.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3996

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen per 22 februari 2022.
Verweerder heeft met het besluit van 17 juni 2021 geweigerd eiseres die uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 14 juli 2022 (op het bezwaar van eiseres) is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Eiseres heeft de zitting digitaal bijgewoond.

Totstandkoming van het besluit

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiseres is in verband met klachten aan haar rechter hand op 11 juni 2018 uitgevallen voor haar werk als callcenter medewerker voor gemiddeld 31,55 uur per week. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres in aansluiting op de toepasselijke wachttijd meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat zij met ingang van 8 juni 2020 niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Van 24 juni 2020 tot 13 november 2020 heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO) ontvangen. Op 19 oktober 2020 en 28 december 2020 heeft eiseres een aanvraag om een WIA-uitkering gedaan. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij nog steeds niet kan werken in verband met een operatie aan haar linker pols en armzenuw op 1 oktober 2020.
De besluiten in de primaire fase
1.2.
Om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres voor de WIA te bepalen, heeft een arts van verweerder eiseres op 20 april 2021 onderzocht. In het rapport van 4 juni 2021 heeft de arts op basis van de anamnese en de verkregen informatie geconcludeerd dat er per 13 november 2020, de datum van ziekmelding, geen sprake is van uitval als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als waarmee de wachttijd voor de WIA is volgemaakt. Tijdens het spreekuur heeft eiseres echter ook toegenomen klachten aan haar rechter arm/hand geclaimd. Hiervoor is zij in februari 2021 behandeld en in maart 2021 is een diagnose gesteld. Alles overwegend heeft de arts het aannemelijk geacht dat eiseres sinds 22 februari 2021 toegenomen beperkingen heeft met betrekking tot het gebruik van haar rechter arm en hand. Volgens de arts moeten in de FML die eerder is opgesteld voor de beoordeling na het verstrijken van de wachttijd aanvullende beperkingen worden aangenomen ten aanzien van frequent reiken rechts, boven schouderhoogte actief zijn rechts en uitoefenen van wringbewegingen met grote kracht rechts. Gelet daarop heeft de arts op 4 juni 2021 een nieuwe FML opgesteld. Het oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
1.3.
De arbeidsdeskundige heeft, zo blijkt uit het rapport van 17 juni 2021, vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres ten aanzien van de situatie per 22 februari 2021 een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt hoger dan het maatmaninkomen van eiseres, zodat per 22 februari 2021 geen sprake is van arbeidsongeschiktheid van meer dan 35%.
1.4.
Vervolgens heeft verweerder met een besluit van eveneens 17 juni 2021 geweigerd om eiseres een WIA-uitkering toe te kennen per 13 november 2020, omdat sprake is van andere gezondheidsklachten dan waarmee de eerdere wachttijd van 104 weken is volgemaakt. Met het primaire besluit heeft verweerder geweigerd eiseres per 22 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat vanaf 22 februari 2021 en dus binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd de beperkingen van eiseres als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als tijdens die wachttijd wel zijn toegenomen, maar dat zij nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het bestreden besluit
2.1.
Omdat eiseres tegen de besluiten van 17 juni 2021 bezwaar heeft gemaakt, heeft een heroverweging plaatsgevonden. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 juni 2022 geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire arts. Hij heeft daartoe overwogen dat eiseres bekend is met verschillende medische problemen, zoals ook door de primaire arts is beschreven en blijkt uit de aanwezige medische informatie. Daardoor zijn de vele beperkingen die eiseres in het dagelijks leven ervaart aannemelijk. Bij de WIA-beoordeling per 8 juni 2020 (het einde van de wachttijd) zijn onder andere rechter hand- en polsklachten beschreven, die operatief behandeld zijn. De beperkingen die in de FML van 4 juni 2021 zijn aangegeven sluiten aan bij de bevindingen tijdens het onderzoek op 20 april 2021. De beoordeling vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) kent andere criteria dan die van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op verzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog een nadere toelichting gegeven op de in de FML opgenomen beperkingen.
2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 27 juni 2022 geconcludeerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van eiseres, zoals vastgelegd in de FML, niet overschrijdt. Ook heeft hij de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres onderschreven. Eiseres beschikt over het voor de functies vereiste opleidingsniveau 3, omdat een MAVO-diploma (waar eiseres over beschikt) en het MBO-3 niveau naar de normen van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) beiden zijn ingeschaald op opleidingsniveau 3. Voor de geselecteerde functies zijn verder geen specifieke eisen gesteld ten aanzien van de opleidingsrichting of een diploma.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens, op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de besluiten van 17 juni 2021 met het bestreden besluit gehandhaafd.

Standpunten in beroep

3.1.
Eiseres betoogt in beroep dat zij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld. Verweerder heeft in dat verband ten onrechte de overwegingen vanuit de WMO, welke casus op 1 februari 2021 en dus vlak voor de datum in geding werd aangemaakt, niet meegewogen. Ook stelt zij zich op het standpunt dat de geselecteerde functies niet passend zijn vanwege de bijwerkingen van haar medicatie, de arbeidsdeskundige is hier niet op ingegaan. Daarnaast stelt eiseres dat (in ieder geval) twee geselecteerde functies die onder SBC-code 315150 (baliemedewerker) en SBC-code 315131 (medewerker bibliotheek) vallen, niet geschikt zijn vanwege het vereiste opleidingsniveau MBO-3. De hoogst genoten opleiding van eiseres is MAVO en niet de HBO-opleidingen die eiseres is gestart maar niet heeft afgerond. De arbeidsdeskundige stelt zich ten onrechte op het standpunt dat dit naar CBBS-normen opleidingsniveau 3 is.
3.2.
Verweerder ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geen reden om een ander standpunt in te nemen. In het verweerschrift verwijst verweerder naar de hulpmatrix vaststelling functie/opleidingsniveau van de Basisinformatie CBBS. Tevens wijst hij erop dat bij de WMO een heel ander toetsingskader geldt dan bij de WIA.

Beoordeling door de rechtbank

4. Bij de beoordeling is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Eiseres heeft ter zitting verklaard dat haar beroep alleen gericht is tegen de weigering haar per 22 februari 2022 een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank beoordeelt daarom niet het besluit van 17 juni 2021 waarbij verweerder heeft geweigerd eiseres per 13 november 2020 een WIA-uitkering toe te kennen.
5.2.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 22 februari 2022 op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 35% (0%). Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen van eiseres op correcte wijze heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, op goede gronden in staat is geacht de aan haar voorgehouden functies te verrichten.
5.3.
Het onderzoek van de primaire arts is gebaseerd op dossierstudie, een gesprek met eiseres over haar medische klachten (anamnese), psychisch en lichamelijk onderzoek en de van de orthopedisch chirurg en de huisarts van eiseres ontvangen informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook dossierstudie verricht en heeft het gestelde in bezwaar en tijdens de hoorzitting van 15 juni 2022, alsmede de tijdens de bezwaarfase ontvangen informatie van de reumatoloog over een radiologisch onderzoek op 29 juli 2021 en de brief van de gemeente van 25 november 2021 over de toekenning van een WMO-ondersteuningsarrangement meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres ook psychisch onderzocht. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
5.4.
De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres en meer beperkingen had moeten aannemen. De klachten van eiseres, met name haar hand- en polsklachten, en ook haar medicatie zijn bij de beoordeling betrokken. De enkele, niet onderbouwde, stelling van eiseres over de bijwerkingen van haar medicatie geeft geen aanleiding tot twijfel over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hierbij is ook van belang dat het in de systematiek van de WIA niet gaat om de medische klachten van eiseres als zodanig, of om de door haar ervaren beperkingen, maar om de als gevolg van ziekte objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. De rechtbank wijst er in dat kader op dat de bevoegdheid voor het verzekeringsgeneeskundige deel van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling bij de (verzekerings)arts ligt en dat het niet aan de arbeidsdeskundige is om een medisch oordeel, zoals over bijwerkingen van medicatie, te geven. Eiseres heeft in beroep verder ook geen medische gegevens verstrekt die aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat de toekenning van een ondersteuningsarrangement in het kader van de WMO door de gemeente los staat van deze WIA-beoordeling, omdat het toetsingskader van de gemeente een andere is dan dat van arbeidsongeschiktheidswetten zoals de WIA en de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) een eigen verantwoordelijkheid heeft bij zijn medische beoordeling. Uit de stellingen van eiseres en wat zij aan stukken heeft overgelegd kan niet worden afgeleid dat zij op 22 februari 2021 meer beperkingen ondervond dan in de FML van 4 juni 2021 zijn vastgesteld.
5.5.
Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres per 22 februari 2021 juist heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd en overtuigend toegelicht dat deze functies passend zijn voor eiseres, gelet op de in de FML van 4 juni 2021 opgenomen beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook op inzichtelijke wijze toegelicht dat een MAVO-diploma en MBO-niveau 3 in het CBBS onder opleidingsniveau 3 vallen. In de leidraad Basisinformatie CBBS staat expliciet vermeld bij ‘oudere/alternatieve opleidingen’ dat een MAVO-diploma onder opleidingsniveau 3 valt. Uit de Arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt verder dat voor de geselecteerde functies geen specifieke opleiding(srichting) of diploma is vereist. De geselecteerde functies moeten voor eiseres geschikt worden geacht.
5.6.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in zijn haar werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft geen verlies aan verdienvermogen te zien. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 22 februari 2021 is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, ontstaat, indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid (in dit geval: de eerste dag na afloop van de wachttijd), geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.