ECLI:NL:RBROT:2023:13065

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
ROT 21/3528
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van WIA-uitkering en toeslag door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Eiser, die als kok heeft gewerkt, heeft zich op 1 november 2018 ziek gemeld en heeft op 20 juli 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft eiser met het besluit van 5 oktober 2020 een WIA-uitkering en met het besluit van 24 november 2020 een toeslag toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV heeft deze handhaafde met het bestreden besluit van 12 mei 2021. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser via een Teams-verbinding deelnam.

De rechtbank oordeelt dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat de hoogte van de WIA-uitkering en de toeslag op correcte wijze zijn berekend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op een hoger maatmaninkomen, en de rechtbank concludeert dat het UWV geen toepassing had hoeven geven aan de relevante artikelen van het Schattingsbesluit en het Dagloonbesluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit standhoudt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser,

gemachtigde: mr. W.H. van Zundert,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. C. Nobel.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werkgever]”, gevestigd te [plaatsnaam 2], werkgever,
gemachtigde: mr. L.E. Roberts-Hafkamp.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet.
Het UWV heeft eiser met het besluit van 5 oktober 2020 een WIA-uitkering en met het besluit van 24 november 2020 een toeslag toegekend. Met het bestreden besluit van 12 mei 2021 op de bezwaren van eiser is het UWV bij toekenning van de WIA-uitkering en de toeslag gebleven.
Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bij beslissing van 28 oktober 2022 bepaald dat mr. L.E. Roberts-Hafkamp alsnog inzage krijgt in de in deze procedure overgelegde medische stukken ten aanzien van eiser en dat deze gemachtigde verplicht is tot geheimhouding van deze medische stukken tegenover de werkgever.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de derde-partij en de gemachtigde van het UWV.
De gemachtigde van eiser heeft deelgenomen via een Teams-verbinding.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiser heeft gewerkt als kok. Op 1 november 2018 heeft hij zich ziek gemeld. Op 20 juli 2020 heeft eiser bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd.
De primaire besluiten
2.1.
Met het besluit van 5 oktober 2020 (primair besluit 1) heeft het UWV eiser met ingang van 29 oktober 2020 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.2.
Op 18 november 2020 heeft eiser een toeslag op zijn WIA-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 24 november 2020 (primair besluit 2) heeft het UWV eiser met ingang van 1 november 2020 op grond van de Toeslagenwet een toeslag toegekend van € 16,61 bruto per dag.
Het bestreden besluit
3.1.
Omdat eiser tegen het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft een heroverweging plaatsgevonden. In verband daarmee heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 mei 2021 toegelicht dat de aanvullingen die de werkgever in bezwaar heeft gegeven geen invloed hebben op de uitkomst van het bezwaar tegen de WIA-beoordeling of op de arbeidsdeskundige conclusie. Voor de beoordeling in het kader van de WIA is de inhoud van de functie en de kenmerkende belasting vooral relevant. De exacte functienaam zoals deze staat in de arbeidsovereenkomst en welke CAO geldig is, zijn zaken tussen werkgever en werknemer die buiten deze heroverweging vallen. Gezien de bezwaren heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmaninkomen als toelichting berekend. Hij heeft daarbij aangegeven dat die berekening niet relevant is voor de onderhavige beoordeling, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet arbeidskundig is vastgesteld, maar dat door de verzekeringsarts is vastgesteld dat eiser als gevolg van ziekte of gebrek geen benutbare mogelijkheden heeft.
3.2.
Vervolgens heeft het UWV onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de primaire besluiten met het bestreden besluit gehandhaafd. Het UWV heeft in het bestreden besluit ook een specificatie van de toeslag opgenomen.

Standpunten in beroep

4.1.
Eiser voert in beroep aan dat hij het niet eens is met de hoogte van het maatmaninkomen waarvan het UWV bij de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid is uitgegaan. Ook is hij het niet eens met het dagloon waarnaar de WIA-uitkering is berekend. Volgens eiser zijn de arbeidsdeskundigen ten onrechte steeds van de opvatting van de werkgever van eiser, onder andere dat hij geen chef-kok zou zijn, uitgegaan. Eiser is van mening dat bij het vaststellen van het maatmaninkomen uitgegaan had moeten worden van het rechtens geldende loon volgens de toepasselijke cao en een werkweek van 46,5 uur. Hij legt hiertoe nog een beschikking van het Gerechtshof Den Haag, afdeling civiel recht, van 2 augustus 2022 over.
4.2.
Het UWV ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden om een ander standpunt in te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het refertejaar sprake was van een vorderbaar loon gelijk aan een cao-loon behorende bij de functie van chef-kok. Daarnaast is niet gesteld en/of gebleken dat eiser de werkgever gedurende het refertejaar heeft gemaand dit cao-loon uit te betalen. Daarom is het UWV van mening dat het maatmanloon juist is vastgesteld.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank vindt dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat de hoogte van de WIA-uitkering en de toeslag op correcte wijze zijn berekend. Zij oordeelt dan ook dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
6.1.
Het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) bevat bepalingen voor de vaststelling en berekening van het maatmaninkomen bij inkomsten en verdiensten in de vorm van loon. In artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit wordt bij de vaststelling van het maatmaninkomen het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) in aanmerking genomen.
Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) kent een zelfde bepaling ten aanzien van het loonbegrip in artikel 14 van dat besluit.
6.2.
Met de gelijkschakeling van het loonbegrip in het Schattingsbesluit en het Dagloonbesluit met artikel 16 van de Wfsv kan en mag in beginsel voor de vaststelling van het maatmaninkomen uitgegaan worden van de gegevens van de polisadministratie van het UWV, zoals die door de werkgever wordt gevuld (zie de uitspraak van 5 april 2017 van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), ECLI:NL:CRVB:2017:1355).
6.3.
Op grond van artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit, in samenhang met artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit, kan verweerder loon in aanmerking nemen, waarvan geen opgave is gedaan in de aangiftetijdvakken in het refertejaar, indien de verzekerde aantoont, dat hij daarop wel recht had in die aangiftetijdvakken. Volgens de nota van toelichting bij artikel 7a, vijfde lid, van het Schattingsbesluit (Staatsblad 2008, 254) gaat het om die loonbestanddelen waarvan vaststaat dat de werknemer daar recht op had in de aangiftetijdvakken maar die nog niet geïnd zijn door de werknemer, waarbij wordt vermeld dat deze bepaling in het Schattingsbesluit aansluit bij artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. Voor de toepassing van laatstgenoemd artikel (en ook voor artikel 15, tweede lid, van het sinds 1 juni 2013 geldende Dagloonbesluit werknemersverzekeringen) is vereist dat de werknemer heeft aangetoond dat hij de werkgever op niet mis te verstane wijze in het refertejaar, dat in dit geval loopt van 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018, heeft gemaand het (nog) vorderbare loon uit te keren. Gesteld noch gebleken is dat eiser de werkgever tijdens het refertejaar heeft gemaand het cao-loon volledig te betalen. Dit blijkt ook niet uit de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 2 augustus 2022. Hieruit blijkt enkel dat het Hof voor de berekening van een transitievergoeding het eindloon in de laatste schaal van de cao-functiegroep 3 (Kok eenvoudige gerechten) hanteert en dat bij die berekening wordt uitgegaan van een arbeidsomvang van 35 uur per week. Het UWV heeft dan ook terecht geen toepassing gegeven aan artikel 7a, vijfde lid, van het SB en aan artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit. In dit kader wijst de rechtbank ook op de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3156.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
De rechter is niet in staat de uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.