In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, bestaande uit vier besloten vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap UNSWORTH TRANSPORT INTERNATIONAL FORWARDING B.V. (UTI) met als doel het opheffen van twee conservatoire bewijsbeslagen die door UTI waren gelegd. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Gardien, stelden dat het eerste beslag van rechtswege was vervallen na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter op 19 april 2023, waarin de vordering van UTI tot inzage in bescheiden werd afgewezen. UTI had echter geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waardoor deze in kracht van gewijsde was gegaan. De eisers voerden aan dat het tweede beslag onrechtmatig was en dat UTI misbruik van recht had gemaakt door dit beslag te leggen terwijl het eerste beslag al vervallen was.
De voorzieningenrechter heeft op 22 juni 2023 geoordeeld dat de vorderingen van de eisers tot opheffing van de beslagen niet konden worden toegewezen. De rechter oordeelde dat het eerste beslag niet van rechtswege was vervallen, omdat UTI voldoende redenen had om het beslag in stand te houden totdat in een bodemprocedure was beslist. De rechter concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van UTI uitviel, aangezien het bewijsbeslag noodzakelijk was voor de bodemprocedure die UTI had aangespannen tegen de eisers. De vorderingen van de eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten van UTI, die op € 1.755,00 werden begroot.