Op 11 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schorsing van een beslissing op grond van artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoekster, geboren in 1962 en vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.C. Baars, heeft een verzoek ingediend tot schorsing van de beslissing om dwangmedicatie toe te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift op 9 november 2023 is ontvangen en daarmee tijdig is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel verzoekster als vertegenwoordigers van de zorgaanbieder GGZ Delfland verschenen.
De rechtbank heeft de feiten in de zaak vastgesteld, waaronder een eerdere zorgmachtiging van 8 augustus 2023, die verplichte zorg omvatte, en klachten die verzoekster had ingediend tegen de zorgverantwoordelijke. De klachtencommissie heeft op 13 oktober 2023 een beslissing genomen, waarbij enkele klachten gegrond zijn verklaard en verzoekster een schadevergoeding is toegekend. Verzoekster heeft de rechtbank verzocht om de klachtencommissie uitspraak te vernietigen voor zover deze ongegrond was verklaard en om de beslissing tot dwangmedicatie te schorsen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding is om de beslissing tot het toedienen van dwangmedicatie te schorsen. De rechtbank heeft overwogen dat het schorsen van de beslissing de behandeling zou verstoren en dat de thuissituatie van verzoekster precair is. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot schorsing afgewezen en het verzoek voor het overige aangehouden tot 21 december 2023. De beschikking is mondeling gegeven door rechter E.M. Moerman en schriftelijk uitgewerkt op 21 december 2023.