ECLI:NL:RBROT:2023:13086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
10/215081-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en veroordeling voor verduistering door verdachte van geldbedragen van haar vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, die werd beschuldigd van verduistering en witwassen. De verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag dat door Whatsapp-fraude was verkregen, maar werd wel veroordeeld voor verduistering van geldbedragen van haar vader. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 3 juni 2018 tot en met 17 juni 2021 opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd van haar vader door geld van zijn bankrekeningen naar haar eigen rekening over te schrijven en contant geld van zijn rekeningen te pinnen. De verdachte betwistte de hoogte van het verduisterde bedrag, maar de rechtbank kon niet buiten redelijke twijfel vaststellen welk exact bedrag was verduisterd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast moet zij een schadevergoeding van € 1.150,- betalen aan haar vader voor immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen en de zorg voor haar jonge kind, en besloot om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/215081-22
Datum uitspraak: 6 april 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
raadsman mr. B.C.A.J. Ficq, advocaat te Zaandam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair sub b ten laste gelegde en veroordeling van de verdachte tot
  • een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
  • een taakstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
Door de verdachte is ter zitting bekend dat zij in de periode van 3 juni 2018 tot en met
17 juni 2021 opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd van de aangever, haar vader, de heer [slachtoffer 1] , door het overschrijven van geldbedragen van de bankrekeningen van haar vader naar haar eigen rekening en het meermalen pinnen van contante geldbedragen van zijn rekeningen. De verdachte heeft de hoogte van het ten laste gelegde bedrag echter betwist en de raadsman heeft het verduisterde geldbedrag geschat op € 30.000,- of lager.
De officier van justitie heeft ter zitting geen exact bedrag kunnen noemen dat zou zijn verduisterd. In het dossier worden verschillende bedragen genoemd tot een bedrag van ongeveer € 100.000,-. Gelet hierop kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld welk exact geldbedrag de verdachte zonder toestemming van haar vader van zijn bankrekeningen heeft toegeëigend. De rechtbank komt daarom tot bewezenverklaring van verduistering van
geldbedragen.
4.2.
Vrijspraak feit 2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het geld van het slachtoffer van Whatsapp-fraude, [slachtoffer 2] , op haar bankrekening heeft witgewassen, in die zin dat zij ten tijde van het voorhanden hebben wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat geld van misdrijf afkomstig was. De officier van justitie baseert zich daarbij op het feit dat de verdachte voor en na de storting gebruik heeft gemaakt van die rekening en het bijbehorende bankpasje waarmee enkele uren later na de storting het bedrag weer van de bankrekening is gepind.
Beoordeling
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende vast komen te staan. Op 27 augustus 2021 om 15:49 uur heeft de aangeefster [slachtoffer 2] een bedrag van € 4.230,13 overgemaakt op de bankrekening van de verdachte. [slachtoffer 2] heeft daarover verklaard dat zij in de veronderstelling was dat zij een rekening betaalde ten behoeve van haar zoon. Hierna bleek dat [slachtoffer 2] was opgelicht door een haar onbekend persoon of personen. Op 27 augustus 2021 is dit geldbedrag om 17:55 uur van de bankrekening van de verdachte gepind.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij hier niets te maken heeft. Zij maakte in die periode niet veelvuldig gebruik van die bankrekening en haar bankpas had zij aan een ex-partner gegeven om van die rekening gebruik te kunnen maken.
Vooropgesteld wordt dat niet is komen vast te staan dat de verdachte op welke manier dan ook betrokken is geweest bij de overschrijving van het geldbedrag op haar bankrekening. Daarnaast heeft het geldbedrag net iets langer dan twee uur op de rekening van de verdachte gestaan. Gelet op die korte duur ligt het niet zonder meer voor de hand dat de verdachte wist dat dit gelbedrag op haar rekening was bijgeschreven. Bovendien volgt uit het dossier niet dat, als de verdachte al wist dat het bedrag op haar rekening was bijgeschreven, zij wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
Het onder 2 ten laste gelegde is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 03 juni 2018 t/m 17 juni 2021 te Puttershoek,
gemeente Binnenmaas en/of elders in Nederland, meermalen
(telkens)
opzettelijk geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 1] , en welk
e geldbedragenverdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als houder en/of als gemachtigde (door middel van het voorhanden hebben van bankpassen en pincodes en het beheren van de bankrekeningen van die [slachtoffer 1] ,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
verduistering.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele jaren schuldig gemaakt aan verduistering van het geld op de bankrekeningen van het slachtoffer, haar vader.
Terwijl zij in het bezit was van de bankpassen van de bankrekeningen van haar vader om zijn administratie te doen en zijn rekeningen te betalen, omdat hij in het buitenland zat voor werk, heeft zij veelvuldig contante gedragen gepind voor eigen uitgaven. De verdachte heeft ook op geraffineerde wijze bedragen van betaalde rekeningen gestorneerd om deze bedragen met dezelfde omschrijving en dezelfde tenaamstelling over te maken naar haar eigen bankrekening. Ook zijn veel bedragen verdwenen ten behoeve van het online gokken door de verdachte.
Door haar handelen heeft de verdachte het vertrouwen van haar vader geschonden en heeft haar vader ernstige (financiële) schade geleden. Naast gevoelens van boosheid en verdriet, heeft het slachtoffer ook veel last van schaamte. Het slachtoffer heeft zijn hele leven hard gewerkt en door toedoen van zijn dochter is hij door de vele (door de verdachte) onbetaalde rekeningen in de schuldsanering terechtgekomen. Hierdoor is hij zijn geld, huis en vervoer kwijt, terwijl de verdachte zich bij dit alles uitsluitend heeft laten leiden door persoonlijk financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 24 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op hetgeen hierboven overwogen, komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij weegt mee dat uit de medische gegevens van de huisarts blijkt dat de verdachte psychische problemen heeft, waaronder depressieve en suïcidaliteitsklachten. Desondanks heeft zij een betaalde baan in de zorg. Daarnaast draagt de verdachte zorg voor haar zoon van nog geen jaar oud. Door de problemen die de verdachte ervaart, heeft zij ervoor gekozen om haar oudste kind uit huis te laten plaatsen en heeft zij zich aangemeld voor bewindvoering, omdat zij zich ervan bewust is dat zij moeite heeft met het maken van gezonde financiële keuzes. Oplegging van een gevangenisstraf zal er waarschijnlijk voor zorgen dat zij haar inkomen verliest en de ingezette hulp doorkruisen. De rechtbank zal daarom een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De op te leggen taakstraf is iets lager dan door de officier van justitie geëist, aangezien de rechtbank tot een vrijspraak komt van het onder 2 tenlastegelegde.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 158.193,92 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.150,- aan immateriële schade.
Standpunten officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft matiging van de materiele schade gevorderd, gelet op de dubbeltelling van de ontstane schulden door het handelen van de verdachte en niet-ontvankelijkheid voor het overige gelet op de complexiteit van de vordering, en toewijzing van de immateriële schade, gelet op de gevolgen voor de benadeelde partij.
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid bepleit ten aanzien van de materiële schade gelet op de complexiteit van de vordering en toewijzing van de immateriële schade.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Hoewel de verdachte dit feit heeft bekend, heeft zij de hoogte van de gevorderde schadevergoeding gemotiveerd weersproken. Ook de aangever en de politie komen tot verschillende bedragen die de verdachte heeft verduisterd. Daarnaast heeft de aangever in zijn verhoren verklaard dat de verdachte ook bedragen van zijn rekening heeft gebruikt die wel ten gunste van hem zijn aangewend, zonder dat duidelijk is geworden welke afschrijvingen van zijn bankrekeningen dat betreft. Daarnaast vordert de benadeelde partij tevens een vergoeding van € 57.315,44 aan opgelopen schulden als gevolg van het gedrag van de verdachte, zonder dat inzichtelijk is gemaakt dat de genoemde rekeningen niet of niet geheel zijn betaald. Ook is onvoldoende inzichtelijk geworden dat deze opgelopen schulden het rechtstreekse gevolg zijn van het handelen van de verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend. Nader onderzoek naar de gegrondheid en de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op een bedrag van € 1.150,-. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de psychische gevolgen die het strafbare feit heeft gehad, zoals blijkt uit de onderbouwing van de vordering. Dit deel van de vordering zal daarom geheel worden toegewezen. De verdachte heeft ter zitting verklaard erg veel spijt te hebben van haar gedrag en dat zij deze gevolgen voor haar vader en het gezin nooit heeft gewild. Zij heeft zich bereid verklaard dit bedrag aan haar vader te vergoeden.
Wettelijke rente en proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 juni 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het
onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.000,- aan materiële schade en een vergoeding van € 550,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit en daarom voor dit feit aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 1.150,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 dagen;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.150,- (zegge: duizend en honderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;‬‬
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het materiële deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 1.150,-(hoofdsom zegge: duizend en honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 1.150,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
21 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
mrs. W.M. Stolk en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 april 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekstgewijzigdetenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks in de periode van 03 juni 2018 t/m 17 juni 2021 te Puttershoek,
gemeente Binnenmaas
en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
opzettelijk een
of meergeld
bedrag(en) (in totaal ongeveer€100.878,48, zegge
honderdduizend achthonderdachtenzeventig euro en achtenveertig eurocent), in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
als houder en/of als gemachtigde (door middel van het voorhanden hebben van bankpas(sen) en/of pincode(s) en/of het beheren van de bankrekening(en) van die [slachtoffer 1],
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij op of omstreeks 27 augustus 2021, te Vorden, gemeente Bronckhorst en/of
Puttershoek en/of Rotterdam, althans in Nederland,
een of meerdere voorwerpen (een geldbedrag van € 4.230,10),
(sub a)
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
heeft verborgen en/of heeft verhuld dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)
was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
(sub b)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft
omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, wist
dan wel redelijkerwijs moest vermoeden,dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of uit
enig eigen misdrijf
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 augustus 2021 te Vorden, gemeente Bronckhorst
opzettelijk
een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
een onverschuldigde betaling,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.