In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Het UWV heeft de WIA-uitkering met het besluit van 13 juli 2021 beëindigd, en het bestreden besluit van 7 april 2022 heeft deze beëindiging gehandhaafd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn klachten zijn toegenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft op 9 januari 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren.
Eiser, die sinds 2006 een WIA-uitkering ontvangt, meldde op 8 januari 2020 dat zijn klachten waren verergerd. Het UWV heeft daarop een medisch onderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat eiser lichte mentale beperkingen had, maar niet volledig arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen medische redenen waren om af te wijken van de eerdere beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser met ingang van 14 september 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat de beëindiging van de WIA-uitkering gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de hoorzitting niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat het UWV op basis van de beschikbare medische informatie en rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen tot een zorgvuldige en juiste beoordeling is gekomen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt dat de WIA-uitkering terecht is beëindigd.