ECLI:NL:RBROT:2023:1448

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/2362
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na melding verslechtering gezondheid en eerdere volledige arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Het UWV heeft de WIA-uitkering met het besluit van 13 juli 2021 beëindigd, en het bestreden besluit van 7 april 2022 heeft deze beëindiging gehandhaafd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn klachten zijn toegenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft op 9 januari 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het UWV aanwezig waren.

Eiser, die sinds 2006 een WIA-uitkering ontvangt, meldde op 8 januari 2020 dat zijn klachten waren verergerd. Het UWV heeft daarop een medisch onderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat eiser lichte mentale beperkingen had, maar niet volledig arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen medische redenen waren om af te wijken van de eerdere beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser met ingang van 14 september 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat de beëindiging van de WIA-uitkering gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de hoorzitting niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat het UWV op basis van de beschikbare medische informatie en rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen tot een zorgvuldige en juiste beoordeling is gekomen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt dat de WIA-uitkering terecht is beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. S.L. Sarin,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: [naam].

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering.
Het UWV heeft de WIA-uitkering [1] met het besluit van 13 juli 2021 beëindigd. Met het bestreden besluit van 7 april 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindigd van de aanvraag gebleven. Daarbij heeft het UWV ook eisers aanvraag om een WIA-uitkering in verband met toegenomen klachten afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Op 16 mei 2004 is eiser uitgevallen voor zijn werkzaamheden als matroos der eerste klasse. Het UWV heeft eiser vanaf 4 juni 2006 een WIA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Er heeft een aantal maal een herbeoordeling plaatsgevonden, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid een aantal maal is gewijzigd. Laatstelijk ontving eiser een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij formulier van 8 januari 2020 heeft eiser bij het UWV gemeld dat zijn klachten sinds 18 oktober 2018 zijn toegenomen.
Het primaire besluit
3.1.
Naar aanleiding van de melding van eiser op 8 januari 2020 dat zijn gezondheid is verslechterd, heeft verweerder een medisch onderzoek laten verrichten. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft een verzekeringsarts van het UWV in het rapport van 23 juni 2021 overwogen dat eiser uit het verleden bekend is met mentale problematiek (angstklachten en persoonlijkheidsproblematiek). Eiser maakt melding van soortgelijke mentale klachten, maar van behandeling is geen sprake. Volgens de verzekeringsarts kunnen de geclaimde klachten niet goed verklaard worden vanuit een duidelijke diagnose, al zijn er wellicht wel persoonlijkheidsproblemen, en is er sprake van discrepanties. Op basis van de voorgeschiedenis en actuele situatie zijn er nog wel indicaties om van lichte mentale beperkingen uit te gaan. Vanwege het ontbreken van harde medische feiten acht de verzekeringsarts toegenomen klachten en dientengevolge beperkingen niet hard gemaakt. Op 23 juni 2021 heeft de arts een (geactualiseerde) FML [2] opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren en sociaal functioneren, die geldend zijn vanaf 16 februari 2021 (de datum van het spreekuur van de verzekeringsarts).
3.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) verdiend kan worden, ligt 0,05% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
3.3.
Bij het primaire besluit heeft het UWV vervolgens de WIA-uitkering van eiser, welke laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 14 september 2021 beëindigd, omdat hij vanaf 16 februari 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het bestreden besluit
4.1.
Omdat eiser tegen het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft een heroverweging plaatsgevonden. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 31 maart 2022 in de eerste plaats geconcludeerd dat er geen reden meer is om, zoals sinds 2016 is aangenomen, op medische gronden van volledige arbeidsongeschiktheid van eiser uit te gaan. Er is geen sprake van een uitzonderingssituatie waarbij afgezien kan worden van een arbeidsdeskundig onderzoek, omdat eiser niet bedlegerig is of afhankelijk van anderen bij zijn dagelijkse verzorging. Ook is hij niet langdurig opgenomen voor behandeling. Er is verder geen sprake van een situatie van wisselende mogelijkheden of een binnen afzienbare termijn te verwachten verlies van mogelijkheden. Ten slotte is er evenmin sprake van persoonlijk en sociaal disfunctioneren op drie niveaus door een ernstige psychische stoornis omdat eiser binnenshuis in staat is om activiteiten te ondernemen en ook in staat is tot activiteiten zoals een (zelfstandig) bezoek aan de supermarkt, al kost dit laatste hem vanwege zijn psychische klachten wel moeite. Er is daarom ook tegenwoordig (nog) wel sprake van beperkingen als gevolg van de psychische problematiek. Eiser is daarom aangewezen op mentaal niet te belastend werk, waarbij er met name ook beperkingen gelden in het (meer complexe en intensieve) contact met andere mensen. Ook daarnaast moeten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aantal aanvullende beperkingen worden aangenomen. Gelet daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 29 maart 2021 een nieuwe FML opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden.
Omdat de verkregen informatie niet op wezenlijke veranderingen in de medische situatie in de periode van het spreekuur van de primaire verzekeringsarts tot 14 september 2021 wijst, geldt de aangepast FML volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook op 14 september 2021.
Omdat eiser zich rondom 18 oktober 2018 weer meer terugtrok in zijn huis, acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep het plausibel om er van uit te blijven gaan dat eiser toen volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt was. Nadien heeft eiser kennelijk zijn activiteiten wel weer uit kunnen breiden. Daarom geldt per de datum van het spreekuur van de verzekeringsarts op 16 februari 2021 de situatie zoals bovenstaand beschreven.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 31 maart 2022, uitgaande van de nieuwe FML en na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, één van de eerder geselecteerde functies laten vervallen. Er resteerden voldoende functies om de schatting op te baseren. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ligt het loon dat met de nieuwe mediaanfunctie verdiend kan worden niet lager dan het maatmaninkomen van eiser. Daarom heeft hij de conclusie van de arbeidsdeskundige dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is onderschreven.
4.3.
Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het UWV vervolgens met het bestreden besluit het primaire besluit van 13 juli 2021gehandhaafd en tevens eisers aanvraag om een WIA-uitkering (in verband met toegenomen klachten) afgewezen.

Standpunten in beroep

5.1.
Eiser heeft in beroep allereerst verzocht om de bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar niet op in is gegaan. Voorts heeft eiser erop gewezen dat de hoorzitting ten onrechte telefonisch heeft plaatsgevonden en niet gelijkgesteld kan worden aan een spreekuurcontact. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook niet voldoende gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van een spreekuurcontact. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek. Hij heeft erop gewezen dat het UWV in 2016 heeft aangenomen dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. De verschillende behandelingen die eiser heeft gehad, hebben geen resultaat gehad. De laatste, experimentele, behandeling heeft averechts gewerkt en tot een toename van klachten geleid. Dat was de reden voor de melding bij verweerder dat zijn klachten per 18 oktober 2018 zijn toegenomen. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk gemaakt op grond waarvan hij eiser op 18 oktober 2018 volledig arbeidsongeschikt acht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook niet inzichtelijk gemaakt waarom hij er vanuit gaat dat eiser zijn activiteiten sindsdien heeft uitgebreid. Volgens eiser blijkt dat niet uit zijn dagverhalen uit 2016 en 2021. Volgens eiser had de verzekeringsarts alleen de periode vanaf 2018 mogen beoordelen, maar is ten onrechte een periode beoordeeld die eerder al is beoordeeld. Eiser heeft gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan in 2016 en dat verweerder dus ten onrechte heeft gesteld dat er in 2021 minder beperkingen dan in 2016 zijn. Hij acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en is van mening dat bij een afweging van belangen het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
5.2.
Het UWV heeft in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden gezien om een ander standpunt in te nemen over eisers mate van arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 8 september 2022 overwogen dat er voldoende informatie over de medische situatie van eiser was om tot een zorgvuldige heroverweging te komen, omdat de verzekeringsarts eiser op het spreekuur heeft gezien en er informatie van eisers behandelaars aanwezig was. Het had daarom geen toegevoegde waarde dat eiser ook op een medisch spreekuur door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou worden onderzocht.
Naar voren is gekomen dat eiser zelfstandig de winkel bezoekt. Dat wijst erop dat eiser in staat is om activiteiten buitenshuis te ondernemen, rekening houdend met zijn beperkingen. Eiser komt weinig buitenshuis, maar er is geen medische reden om aan te nemen dat hij slechts één tot twee keer per maand in staat is om naar buiten te gaan. Dat iemand bepaalde activiteiten niet onderneemt, hoeft niet voort te komen uit ziekte of gebrek.
Omdat de situatie op 18 oktober 2018 op dat moment niet heel uitgebreid in kaart is gebracht, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep minder goed onderbouwen waarom eiser op dat moment volledig arbeidsongeschikt was. Daarom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervoor gekozen eiser voor deze beoordelingsdatum enigszins het voordeel van de twijfel te geven, ondanks de vraag of er strikt genomen sprake was van een uitzonderingssituatie volgens het Schattingsbesluit [3] .

Beoordeling door de rechtbank

6. Eiser heeft in beroep verzocht om de bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Dit is op zichzelf niet genoeg om als een beroepsgrond te kwalificeren. De rechtbank zal zich daarom in de uitspraak beperken tot de toegelichte beroepsgronden die tegen het bestreden besluit zijn gericht.
7. De rechtbank moet beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 35%, zodat eiser met ingang van 14 september 2021 (de datum in geding) geen recht (meer) heeft op een WIA-uitkering. Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Daarnaast moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser per 18 oktober 2018 volledig arbeidsongeschikt geacht moet worden.
8.1.
De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser met ingang van 14 september 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Zij oordeelt dan ook dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
8.2.
Bij de beoordeling is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
8.3.
Het UWV heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank overweegt dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid op dit soort rapporten mag baseren. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als iemand vindt dat de besluiten van het UWV over zijn arbeidsongeschiktheid niet juist zijn, moet hij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
8.4.
De rechtbank vindt dat de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de drie genoemde criteria voldoen. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, eiser op het spreekuur van 16 februari 2021 gesproken, een anamnese afgenomen, een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en ontvangen informatie meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier ook bestudeerd en het gestelde in het bezwaarschrift en ter telefonische hoorzitting van 21 februari 2021, alsmede de na de hoorzitting nog van eiser verkregen informatie van zijn behandelaars, meegewogen. Daargelaten dat de verzekeringsarts eiser op een fysiek spreekuur heeft gezien, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullende rapport van 8 september 2022 voldoende gemotiveerd dat het in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, geen toegevoegde waarde zou hebben om eiser in bezwaar (nogmaals) op een spreekuurcontact te zien. De rapporten zijn zorgvuldig tot stand gekomen. Daarnaast zijn deze voldoende begrijpelijk en bevatten zij geen tegenstrijdigheden.
8.5.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Het medisch verleden van eiser, de diagnoses, de behandelingen, zijn dagverhaal, de informatie van de behandelaars (waaronder de huisarts) en het medicatiegebruik van eiser (rondom de datum in geding) waren bekend en zijn meegewogen in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Het UWV heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2022 voldoende gereageerd op wat eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij niet voldoet aan de criteria van één van de uitzonderingscategorieën volgens het Schattingsbesluit.
De verzekeringsarts heeft inzichtelijk overwogen dat de melding van eiser van soortgelijke klachten als die hij eerder had, weinig doorleefd over kwam en dat is gebleken dat er sinds 2018 geen sprake is (geweest) van behandeling. De verzekeringsarts kon de geclaimde klachten van eiser op dat moment niet goed verklaren vanuit een duidelijke diagnose, maar heeft op basis van de voorgeschiedenis en de actuele situatie aangenomen dat eiser lichte mentale beperkingen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 maart 2022 expliciet ten aanzien van de situatie ten tijde van het spreekuur van de primaire verzekeringsarts inzichtelijk overwogen dat en waarom op bepaalde items van de FML aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen en op andere items niet.
Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser per 14 september 2021 en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Het UWV heeft erkend dat eiser psychische klachten heeft in verband waarmee hij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiser van mening over de mate waarin eiser daardoor beperkingen ondervindt. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de arbeidsgeschiktheidsbeoordeling niet gaat om de medische klachten van eiser als zodanig, of om de door hem ervaren beperkingen, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiser in dat verband in beroep heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank betrekt daarbij dat eiser in beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die daar aanleiding toe zouden kunnen geven.
8.6.
Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de beperkingen in de FML van 29 maart 2021 juist zijn. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de drie geselecteerde functies die aan de schatting in bezwaar ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiser overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in aanvulling op het rapport van de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de voorgehouden functies voldoende toegelicht ten aanzien van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend aangenomen beperkingen, zodat deze voor eiser geschikt moeten worden geacht.
8.7.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de in bezwaar geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van minder dan 35%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
8.8.
Dit betekent dat het UWV bij het bestreden besluit terecht de WIA-uitkering van eiser met ingang van 14 september 2021 heeft beëindigd.
9. De rechtbank vindt ook dat het UWV terecht heeft aangenomen dat eiser per 18 oktober 2018 volledig arbeidsongeschikt geacht moet worden. Zij oordeelt dat het beroep ook ten aanzien van dat deel van het bestreden besluit ongegrond is.
10. Eisers stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk heeft gemaakt op grond waarvan hij eiser op 18 oktober 2018 volledig arbeidsongeschikt acht, treft geen doel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 8 september 2022 nader toegelicht dat eiser voor de situatie op 18 oktober 2018 het voordeel van de twijfel is gegeven door er voor deze beoordelingsdatum van uit te blijven gaan dat eiser volledig arbeidsongeschikt was, omdat eisers situatie op dat moment niet heel uitgebreid in kaart is gebracht. Dit is ten gunste van eiser. De rechtbank wijst er daarbij op
dat uit wat hierboven onder de randnummers beginnend met 8 is overwogen, is gebleken dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
11. Uit bovenstaande blijkt dat de verzekeringsartsen hebben beoordeeld welke beperkingen voor arbeid eiser had op 14 september 2021 en 18 oktober 2018. Eisers stelling dat ten onrechte een periode beoordeeld is die eerder al is beoordeeld, volgt de rechtbank niet.
12. De stelling van eiseres dat er een onjuiste belangenafweging heeft plaatsgevonden, slaagt niet. De wettelijke, dwingendrechtelijke regels die dienen te worden toegepast bij de beoordeling of eiser aanspraak maakt op een ZW-uitkering laten aan verweerder geen ruimte voor een afweging waarin het belang van eiser kan worden meegenomen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA eindigt het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, twee maanden na de dag dat hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is eindigt, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Voetnoten

1.WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.FML staat voor functionele mogelijkhedenlijst.
3.Schattingsbesluit staat voor Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.