ECLI:NL:RBROT:2023:1616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1036 en FT EA 22/1037
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling met VGZ Zorgverzekeraar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldsaneringsregeling door verzoekster, die sinds 2005 voor 100% arbeidsongeschikt is verklaard. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder VGZ Zorgverzekeraar, die weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster twaalf concurrente schuldeisers heeft met een totale vordering van € 7.983,49. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 21,36% aan de schuldeisers tegen finale kwijting, gefinancierd door een saneringskrediet. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van VGZ, die een vordering van € 834,51 heeft, wat 10,5% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt.

De rechtbank oordeelt dat VGZ in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen, gezien het feit dat een ruime meerderheid van de schuldeisers (elf van de twaalf) met de regeling heeft ingestemd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en dat verzoekster zich in een stabiele financiële situatie bevindt, waarbij het risico op nieuwe schulden beperkt is. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van VGZ.

Daarom heeft de rechtbank VGZ bevolen in te stemmen met de schuldregeling en veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, en is bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 1 februari 2023
in de zaak van:
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 22 november 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeisers, te weten:
- VGZ Zorgverzekeraar (hierna: VGZ);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 4 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Schuldhulpverlening heeft ter zitting van 4 januari 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoekster, op 16 januari 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 18 januari 2023 aangehouden en verzoekster in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken aan te leveren.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoekster, op 20, 23 en 30 januari 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift twaalf concurrente schuldeisers met dertien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 7.983,49 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 9 september 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 21,36 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is sinds 2005 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. De vaste lasten van verzoekster worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Uit het verhandelde ter zitting en de nagezonden stukken blijkt bovendien dat verzoekster zichzelf heeft aangemeld bij beschermingsbewind bij BilancioBudget, zodat een terugval in dat geval niet in de rede ligt.
Elf schuldeisers, met twaalf vorderingen, stemmen met de aangeboden schuldregeling in. VGZ stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 834,51 op verzoekster, welke 10,5% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft VGZ te kennen gegeven dat verzoekster in de afgelopen tien jaar al een geslaagde regeling heeft gehad. Het past niet binnen haar beleid om in een dergelijk geval een deel van de schuld kwijt te schelden. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft VGZ geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van VGZ bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of VGZ in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van VGZ een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 10,5%. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk elf van de twaalf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is sinds 2005 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. Verzoekster zit bovendien in budgetbeheer en heeft zich aangemeld bij beschermingsbewind. Er is thans sprake van een stabiele (financiële) situatie en het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van VGZ, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om VGZ te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
VGZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt VGZ om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt VGZ in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.