ECLI:NL:RBROT:2023:1651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1086 en FT EA 22/1087
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in het kader van een moratorium op verzoek van een schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoekster een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft op 5 december 2022 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, zodat zij in staat zou zijn om haar huurtermijnen te blijven betalen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen. Tijdens de zitting op 21 december 2022 heeft verzoekster verklaard dat zij de huur voor december 2022 en januari 2023 tijdig heeft betaald en dat zij per 9 januari 2023 een baan heeft met voldoende inkomen om haar verplichtingen na te komen. Verweerster, het Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de koopvaardij, heeft zich verzet tegen het verzoek en stelde dat verzoekster al eerder in gebreke was gebleven met huurbetalingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie voor verzoekster, aangezien er een ontruimingsvonnis was uitgesproken. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster zwaarder laten wegen dan die van verweerster en heeft de voorlopige voorziening toegewezen, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 4 januari 2023
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 5 december 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 5 december 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 21 december 2022.
Ter zitting van 21 december 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Zuidweg & Partners (hierna: schuldhulpverlening);
Mevrouw [naam02] , werkzaam bij SWG Advocaten, heeft namens Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de koopvaardij (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. In dit verweerschrift is tevens meegedeeld dat er namens verweerster niemand ter zitting zal verschijnen.
Verzoekster heeft ter zitting van 21 december 2022 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd. Daarnaast heeft schuldhulpverlening op 29 december 2022 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 11 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard de huur van december 2022 te hebben betaald. Zij heeft hiervan op 21 december 2022 een afschrift aan de rechtbank toegezonden. Verzoekster heeft ook ter zitting verklaard de huur van januari 2023 te zullen voldoen. Schuldhulpverlening heeft, namens verzoekster, op 29 december 2022 aan de rechtbank een afschrift overgelegd waaruit blijkt dat de huur van januari 2023 tijdig is betaald. Verzoekster heeft bovendien ter zitting verklaard dat zij per 9 januari 2023 werk heeft voor in ieder geval 32 uur in de week. Verzoekster gaat hier € 78,00 per uur exclusief BTW verdienen. Verzoekster heeft in dit kader haar arbeidsovereenkomst overgelegd. Hieruit blijkt dat zij gedurende de voorziening voldoende inkomsten zal generen om de lopende huurtermijnen te betalen. Er is thans sprake van een stabiele financiële situatie.

3.Het verweer

Verweerster stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Verweerster voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan. Verzoekster wordt al vanaf december 2021 aangemaand wegens huurachterstand. Met verzoekster is een regeling afgesproken, maar deze regeling is zij niet nagekomen. Aan verweerster is bovendien de toezegging gedaan dat schuldhulpverlening opgestart zou worden en is toegezegd dat de lopende huurtermijnen vanaf september 2022 zouden worden betaald. Verweerster heeft echter geen enkel afbetalingsvoorstel ontvangen van de schuldhulpverlening. Daarnaast zijn de huren van september en november 2022 onbetaald gebleven. Tot slot merkt verweerster nog op dat het niet aannemelijk is dat verzoekster de lopende verplichtingen kan betalen. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standunt ter zitting verder toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 11 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 21 november 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 15 december 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen. Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 11 november 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft aangetoond dat zij voldoende inkomsten uit arbeid gaat verwerven om de vaste lasten, waaronder de huur, te betalen. Verzoekster heeft aangetoond dat zij de huur van december 2022 en januari 2023 heeft betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 11 november 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.