ECLI:NL:RBROT:2023:1656

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/10/644678 / JE RK 22-2177
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige en benoeming van een voogd

Op 16 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over de minderjarige [voornaam minderjarige01]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het gezag van de ouders, [moeder01] en [vader01], beëindigd moet worden, omdat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De moeder heeft een problematische achtergrond, waaronder een cannabisverslaving, en is niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] op zich te nemen. De minderjarige is sinds 28 oktober 2021 met een machtiging uit huis geplaatst en verblijft in een pleeggezin waar hij goed gedijt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, omdat de aanvaardbare termijn voor de ouders om hun verantwoordelijkheden te hernemen is verstreken. De rechtbank heeft ook benadrukt dat de moeder en vader niet in staat zijn om een veilige en voorspelbare opvoedsituatie te bieden. De voogdij is toegewezen aan de Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die zich heeft bereid verklaard deze taak op zich te nemen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 7 februari 2023.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/644678 / JE RK 22-2177
datum uitspraak: 16 januari 2023

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2021 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder01], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats01] ,

[vader01] hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats01] ,

familie [achternaam pleegouders01] , hierna te noemen de pleegouders,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het proces-verbaal van 6 december 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.
Op 16 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. K.H. de Vries,
- een vertegenwoordiger van de Raad: dhr. [naam01] ,
- twee vertegenwoordigsters van de GI: mw. [naam02] en mw. [naam03] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader,
- de pleegouders met bericht van afmelding.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 26 mei 2021 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] uitgesproken. Sinds 28 oktober 2021 is [voornaam minderjarige01] met een machtiging uit huis geplaatst.
Sinds 28 oktober 2021 verblijft [voornaam minderjarige01] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.
Deze maatregelen duren nog steeds voort.
Bij brief van 17 juni 2022 heeft de GI zich bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [voornaam minderjarige01] te benoemen.

De standpunten

De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
De Raad moet constateren dat veel is ingezet om de moeder te betrekken in het leven van [voornaam minderjarige01] . De moeder kampt echter met persoonlijke problemen en is niet in staat gebleken om de situatie blijvend en in voldoende mate te veranderen. De hulpverlening is niet op gang gekomen of het advies beklijft niet bij de moeder. Belangrijke breekpunten zijn gebleken dat de moeder er destijds voor gekozen om het advies van de hulpverlening om samen met [voornaam minderjarige01] te worden opgenomen, niet heeft opgevolgd en ook trajecten om haar verslaving aan te pakken heeft afgebroken. De negatieve houding van de moeder – zo heeft zij de GI meermaals duivels genoemd - draagt ook niet bij aan de samenwerking met de hulpverlening. De moeder is niet in staat gebleken om haar verantwoordelijkheid als opvoeder op te pakken en heeft de doelen van de ondertoezichtstelling niet behaald.
Gedurende de ondertoezichtstelling is ook de vader belast met het gezag over [voornaam minderjarige01] . De band tussen hen was daarvoor niet zodanig dat de vader de opvoeding van [voornaam minderjarige01] aankon. Nadien is er aan de band en de omgang tussen de vader en [voornaam minderjarige01] nagenoeg niets in positieve zin veranderd. De vader heeft is wel in gesprek met de GI over zijn rol, maar op de vraag wie hem daarbij zouden kunnen steunen, heeft hij oudere familieleden (70+ jaar) in Groningen als netwerkpleeggezin aangedragen. Een dergelijke invulling is niet in het belang van [voornaam minderjarige01] . Bovendien zou de moeder door de afstand feitelijk geen omgang meer met [voornaam minderjarige01] kunnen hebben.
De aanvaardbare termijn voor [voornaam minderjarige01] is verstreken. Het is in zijn belang dat er voor alle betrokkenen duidelijkheid over zijn perspectief ontstaat. Het perspectief van [voornaam minderjarige01] ligt niet meer bij de moeder. Hij is goed gehecht in het pleeggezin waar hij verblijft. Op deze plek doet [voornaam minderjarige01] het goed. Bij een gezagsbeëindiging zal de moeder altijd de moeder van [voornaam minderjarige01] blijven. Ook moet het contact tussen hen in stand blijven.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en het volgende meegedeeld.
Gedurende een lange periode is er veel hulpverlening ingezet gericht op een terugplaatsing van [voornaam minderjarige01] . De moeder heeft meermalen de kans gekregen om aan een detox-traject deel te nemen om een plaatsing in een moeder-kindhuis mogelijk te maken. Dit heeft echter niet het gewenste resultaat gehad omdat de moeder deze trajecten niet startte of afbrak. Er is niets veranderd in de problematiek. Dat de moeder volgens de advocaat positieve ontwikkelingen zou doormaken, is voor de GI niet zichtbaar. De samenwerking tussen de GI en de moeder is verslechterd. De moeder is ook niet altijd aanwezig bij de bezoeken met [voornaam minderjarige01] . Als zij wel aanwezig is bij de bezoeken, is zij het nergens mee eens. Als de bezoeken niet verlopen zoals de moeder wil, dan blokkeert zij en is er geen enkele samenwerking met haar mogelijk. Het is op die momenten ook lastig gebleken om haar handtekening/toestemming te krijgen om de belangrijke zaken voor [voornaam minderjarige01] te regelen. Zij heeft een strijdende houding. De GI kan begrijpen dat de moeder gevoelens van verdriet, boosheid en onrecht ervaart. Dit mag echter niet van invloed zijn op [voornaam minderjarige01] en is ook niet bevorderlijk voor de relatie met de pleegouders. Na een gezagsbeëindiging kan de moeder zich meer richten op de kinderen en hopelijk de strijd loslaten.
In het pleeggezin doet [voornaam minderjarige01] het goed. Hij is gehecht aan de pleegouders. [voornaam minderjarige01] is op afstand gehecht aan de moeder, maar niet als opvoeder. De loyaliteit en het perspectief van [voornaam minderjarige01] liggen bij dit pleeggezin. Een gezagsbeëindiging is daarom in zijn belang.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd.
Bij het beoordelen van de vraag of de aanvaardbare termijn is verstreken, dienen alle factoren en omstandigheden afgewogen te worden. De moeder heeft naar eigen inzicht om een machtiging uithuisplaatsing verzocht in oktober 2021 mede in de veronderstelling dat zij serieus genomen zou worden en actief betrokken zou blijven bij [voornaam minderjarige01] . Dit blijkt niet het geval te zijn. Desondanks verloopt het contact met de pleegouders goed. Deze houding draagt bij aan positieve betrokkenheid van de moeder.
Volgens Youz en Zorg voor Elkaar laat de moeder positieve ontwikkelingen zien. Ten aanzien van het middelengebruik is de moeder er nog niet. Het is echter al een hele stap dat zij het middelengebruik wel erkent. Bovendien is het middelengebruik controleerbaar. Momenteel wordt de moeder ambulant begeleid door Jeugdprofs. Jeugdprofs gaat mee naar afspraken en is vier dagen per week bereikbaar. De ontwikkeling van de moeder is dus zeker positief. Het is voor de moeder een te vroeg moment om haar gezag te beëindigen. Volgens haar is ook niet gebleken dat een gezagsbeëindiging in het belang van de ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] is. Daarbij is verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van
20 oktober 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:2067). Het perspectief van [voornaam minderjarige01] is vooralsnog duidelijk. De moeder is het ermee eens dat hij opgroeit bij de pleegouders. De moeder ziet in dat het perspectief van [voornaam minderjarige01] niet meer bij haar ligt. Haar houding is daarom wel degelijk gewijzigd. Dat een gezagsbeëindiging meer duidelijkheid geeft over het toekomstperspectief van [voornaam minderjarige01] is onvoldoende onderbouwd. Hij is zich op dit moment niet bewust van de gevolgen van een gezagsbeëindiging. [voornaam minderjarige01] heeft geen last van de verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing. In dat kader wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:12022) en van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:9419).
In aanvulling op het betoog van haar advocaat heeft de moeder ter zitting het volgende verklaard.
De moeder erkent dat haar veel kansen zijn geboden, zoals een Detox-traject. Zij heeft geprobeerd om deze kansen te pakken, maar de moeder kon het psychisch niet aan. Zij moet nog steeds aan zichzelf werken, maar dit is haar nog onvoldoende gelukt. Wel doet de moeder haar best. Zij is bezig om bepaalde zaken te verwerken en heeft daarvoor tijd nodig.
De moeder heeft hulp gevraagd om haar te motiveren om het blowen te verminderen. Zij staat daar nu meer voor open. Ook heeft zij een dagbesteding en zij speelt in het theater. Desgevraagd heeft de moeder aangegeven dat zij nog steeds achter haar reactie staat dat de Raad en de GI de duivel zijn. De moeder heeft toen het nodig was wel degelijk toestemming gegeven voor bepaalde zaken en meegewerkt. Zij is boos en teleurgesteld over de samenwerking met de GI. Daarom is er spanning tijdens de bezoeken met [voornaam minderjarige01] , maar de moeder probeert zich op [voornaam minderjarige01] te richten. Volgens de moeder komt de GI bepaalde afspraken niet na. Zo zou er een gesprek plaatsvinden en [voornaam minderjarige01] zou zijn zusjes [naam zus01] en [naam zus02] gaan leren kennen. Dit is de GI echter niet nagekomen. Daarom blijft de spanning bij de moeder bestaan. Zij begrijpt dat [voornaam minderjarige01] niet meer bij haar kan wonen. Bij een gezagsbeëindiging vreest de moeder echter dat het contact met [voornaam minderjarige01] zal verminderen en het contact met de GI verder zal veranderen, zoals zij ook bij haar dochters heeft ervaren.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder vanwege haar belaste verleden en haar persoonlijke problematiek niet in voldoende mate voor [voornaam minderjarige01] kan zorgen. Zo kampt de moeder al jaren met een cannabisverslaving en heeft zij een complexe relatie met de vader. Vanwege de genoemde zorgen is de destijds nog ongeboren [voornaam minderjarige01] voorlopig onder toezicht gesteld. Na de geboorte van [voornaam minderjarige01] is de situatie tussen de ouders twee keer geëscaleerd in zijn aanwezigheid. Ook waren er forse zorgen over het fysieke en emotionele welzijn van [voornaam minderjarige01] en er bleek sprake te zijn van onderstimulering. Daarom is hij na zijn geboorte met een machtiging op 28 oktober 2021 uit huis geplaatst. Sindsdien is het de moeder niet gelukt om te stoppen met haar drugsgebruik. Zij blowt nog dagelijks. De jeugdbeschermer heeft de moeder twee keer in de gelegenheid gesteld om een detox-traject te volgen. Ook is haar een opname met [voornaam minderjarige01] bij Fier aangeboden, waar de moeder zou gaan werken aan haar persoonlijke problematiek en zij opvoedondersteuning voor [voornaam minderjarige01] zou ontvangen. De moeder heeft er echter voor gekozen om eerst haar eigen leven op orde te brengen, aan zichzelf te werken, haar opleiding af te ronden en aan een theatertour te beginnen. Hoewel die doelen toegejuicht kunnen worden, is de constatering dat daarmee de ernstige ontwikkelingsbedreigingen van [voornaam minderjarige01] niet zijn weggenomen. Ook is de vooruitgang van de moeder te beperkt om aan thuisplaatsing te kunnen denken. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij het volgen van een detox-traject nog niet aankan en dat zij nog steeds moeite heeft om aan haar persoonlijke problemen te werken. Het is de moeder dan ook niet gelukt om een voorspelbare en veilige opvoedsituatie voor [voornaam minderjarige01] te creëren. Door haar beperkte pedagogische vaardigheden en inzicht is de moeder niet in staat om in voldoende mate de opvoedverantwoordelijkheid voor [voornaam minderjarige01] te dragen. Tijdens de bezoeken met [voornaam minderjarige01] heeft de moeder moeite om aan te sluiten bij zijn behoefte en is er weinig diepgang in het contact tussen hen. De hoop dat het met [voornaam minderjarige01] anders zou gaan is helaas vervlogen, zoals zij ook voor haar andere twee kinderen [naam zus02] en [naam zus01] niet in de thuissituatie kan zorgen. Zij wonen niet meer bij haar en het gezag van de moeder over [naam zus02] en [naam zus01] is beëindigd.
Sinds 14 april 2022 – tijdens de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing – heeft de vader met de moeder het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige01] verkregen. De vader heeft echter nooit de zorg over [voornaam minderjarige01] gehad en geen beslissingen over hem genomen die voor [voornaam minderjarige01] belangrijk zijn. De vader heeft slechts een zeer geringe rol gehad in de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige01] . Ook is gebleken dat de vader tijdens de begeleide omgang geen direct contact heeft met [voornaam minderjarige01] . De rechtbank is daarom van oordeel dat de vader niet in staat is om op een zodanig adequate wijze invulling te geven aan zijn gezag dat hij binnen afzienbare tijd de zorg kan dragen voor [voornaam minderjarige01] . Daar komt bij dat het de voorkeur van de vader heeft om [voornaam minderjarige01] binnen zijn netwerk te plaatsen. De bezwaren die de GI heeft tegen plaatsing bij dit netwerk, zijn terecht, nog daargelaten dat [voornaam minderjarige01] verblijft in een perspectief-biedend pleeggezin, waar hij een ontwikkelingsgroei heeft doorgemaakt en gehecht is geraakt aan het pleeggezin. Ten aanzien van de vraag of de aanvaardbare termijn voor [voornaam minderjarige01] is verstreken waarbinnen de ouders in staat moeten worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding op zich te nemen, stelt de rechtbank voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag in welk gezin hij verder zal opgroeien. Volgens de wetgever is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een aanvaardbare termijn is. In ieder geval sluit een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aan en is (volgens de Memorie van Toelichting) voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
Gelet op de jonge leeftijd van [voornaam minderjarige01] en de omstandigheden dat hij goed is gehecht in het pleeggezin waar hij verblijft en in dit pleeggezin een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, is de rechtbank van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [voornaam minderjarige01] is verstreken. Een terugplaatsing bij een van de ouders zou direct opnieuw een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [voornaam minderjarige01] opleveren nu de ouders niet in staat zijn om [voornaam minderjarige01] te bieden wat hij nodig heeft. Anders dan de advocaat van de moeder lijkt te stellen, is de aanvaardbare termijn niet een termijn die vastgesteld dient te worden aan de hand van concrete signalen dat een kind al daadwerkelijk hinder, last of schade ondervindt van de onzekere situatie waarin hij zich bevindt. Dat zou betekenen dat het kind niet tegen die schade beschermd zou mogen worden ten faveure van – bijvoorbeeld – de belangen van zijn ouder(s). Daar verzet het belang van het kind, zoals dat ingevolge artikel 3 IVRK prominent voorop moet staan bij overwegingen, zich tegen. Daarbij houdt de rechtbank er ook rekening mee dat in de samenwerking tussen de moeder en de GI sprake lijkt te zijn van een voortdurende strijd, die van invloed is op het verloop van de bezoekmomenten tussen de moeder en [voornaam minderjarige01] , de relatie tussen de moeder en de pleegouders, de samenwerking met de GI en de te nemen beslissingen over [voornaam minderjarige01] . Het is te waarderen dat de moeder ter zitting open en transparant heeft verklaard hoe zij de samenwerking ervaart. De rechtbank heeft er begrip voor dat de moeder negatieve emoties heeft richting de hulpverlenende instanties en de jeugdbescherming. Het risico bestaat echter volop dat [voornaam minderjarige01] klem zal raken in deze situatie. Dit is niet in zijn belang. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van [voornaam minderjarige01] dat de stabiliteit in de huidige opvoedsituatie behouden blijft, dat onzekerheid over zijn toekomstperspectief wordt weggenomen en dat definitief duidelijk wordt wie de opvoedbeslissingen over hem neemt. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de moeder om betrokken te blijven bij gezagsbeslissingen over [voornaam minderjarige01] . De maatregelen van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing zijn dan ook niet langer passende maatregelen en het perspectief van [voornaam minderjarige01] ligt bij de pleegouders.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. De rechtbank heeft oog voor de vrees dat de omgang tussen [voornaam minderjarige01] en haar moeilijker zal worden. De band tussen [voornaam minderjarige01] en zijn moeder blijft echter wel bestaan. Daarom blijft omgang tussen hen van wezenlijk belang. Ook is het belangrijk dat de moeder op de hoogte wordt gehouden van het verloop van de ontwikkeling van en gebeurtenissen rondom [voornaam minderjarige01] . Maar dit maakt niet dat de beslissing omtrent het gezag anders zou moeten worden genomen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige01] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hem te benoemen.
De voorgestelde voogdes heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, moet worden belast met de voogdij.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW worden de ouders als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in dit bewind.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [moeder01], geboren op [geboortedatum02] 1998 te [geboorteplaats01]
en van [vader01], geboren op [geboortedatum03] 1983 te [geboorteplaats02] , over [voornaam minderjarige01] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige01] ;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.