ECLI:NL:RBROT:2023:1709

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 22/903
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van onvoldoende documentatie en niet het maximaal haalbare aanbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker, die in financiële problemen verkeert. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar de schuldeiser [schuldeiser] weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanbod van verzoeker niet het maximaal haalbare was en dat de documentatie rondom het aanbod niet goed en controleerbaar was. Verzoeker had op 14 oktober 2022 een verzoek ingediend om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, maar de rechtbank oordeelde dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot instemming had kunnen komen. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeiser zwaarder laten wegen dan die van verzoeker, en het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd afgewezen. Verzoeker trok vervolgens zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in, waardoor daarop geen beslissing meer volgde. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling niet voldeed aan de eisen van de Faillissementswet, met name artikel 48 Wck en artikel 288 lid 2 sub a van de Faillissementswet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 20 februari 2023
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 14 oktober 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], hierna te noemen: [schuldeiser];
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
Mr. S. Canimoglu, voorheen werkzaam bij SC Advocatuur, heeft namens verzoeker het minnelijk traject opgestart. Zij heeft haar werkzaamheden inmiddels gestaakt en het dossier overgedragen aan mr. A. Kotan, werkzaam bij Berk Advocatuur.
Ter zitting van 6 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • De heer mr. A. Kotan, werkzaam bij Berk Advocatuur (hierna te noemen schuldhulpverlening);
De schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld om vóór 13 februari 2023 nadere stukken te overleggen over (i) de schulden uit het eerdere faillissement en (ii) de vordering(en) van de Belastingdienst. De rechtbank heeft op 17 februari 2023 aanvullende stukken ontvangen.
Schuldhulpverlening heeft, namens verzoeker, het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op 17 februari 2023 ingetrokken.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie schuldeisers, waarvan één schuldeiser met zowel een preferente als een concurrente vordering en twee concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 68.361,03 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 18 maart 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,20% aan de preferente schuldeisers en 2,60% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op (ongewijzigde) voortzetting van de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door de familie van verzoeker ter beschikking gestelde schenking (saneringskrediet) – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Verzoeker heeft ter zitting bevestigd in 2015 persoonlijk en zakelijk (zijn vof) failliet te zijn verklaard. In 2017 heeft verzoeker tijdelijk, tot omstreeks 2020, bij [naam restaurant] gewerkt. Sinds januari 2023 is verzoeker weer aan het werk bij [naam restaurant]. Verzoeker heeft in die maand 8 uur gewerkt, maar verwacht vanaf februari 2023 werk te hebben voor 36 uur in de week. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoeker bij [naam restaurant] zal blijven werken. Aangezien verzoeker ongediplomeerd werk verricht en gezien de arbeidsmarkt, zal zijn afloscapaciteit niet toenemen. In het verlengde daarvan is gekozen voor een saneringskrediet. Schuldhulpverlening heeft verder verklaard dat veel schulden uit het faillissement zijn verrekend. Verzoeker heeft in dit kader ter zitting verklaard dat de schuldenlast van de Belastingdienst bij faillissement niet rond de € 38.000,00 is, zoals weergegeven in het verzoekschrift, maar eerder rond de € 83.000,00. Verzoeker heeft tot slot verklaard niet te weten of er nog andere schuldeisers vanuit het faillissement zijn.
Twee schuldeisers (met drie vorderingen) stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 15.553,11 op verzoeker.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening en in haar verweerschrift heeft [schuldeiser] zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. In de visie van [schuldeiser] heeft verzoeker niet het maximaal haalbare aangeboden. Het verzoek is gebaseerd op een saneringskrediet op basis van een minimale afloscapaciteit. De inkomsten zouden bestaan uit een Pw-uitkering. Op vragen van [schuldeiser] heeft schuldhulpverlening echter verklaard dat verzoeker per 1 mei 2022 een fulltime dienstverband heeft. Op basis van de huidige arbeidsmarkt kan niet worden uitgesloten dat het inkomen van verzoeker niet zal stijgen. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat het inkomen van de partner van verzoeker zal stijgen. [schuldeiser] voert verder aan dat het inkomen van de partner van verzoeker in zijn geheel niet in de VTLB-berekening is opgenomen. Schuldhulpverlening heeft weliswaar verklaard dat de partner geen deel uitmaakt van de schuldregeling, maar zij staat op het verzoekschrift wel vermeld als verzoeker.
In haar verweerschrift heeft [schuldeiser] zich ook op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd. In dit kader verwijst [schuldeiser] naar de VTLB-berekening. Ondanks een wijziging in het (gezamenlijk) inkomen is de VTLB-berekening niet aangepast. Hierdoor is [schuldeiser] niet in gelegenheid gesteld om de financiële situatie van verzoeker, en diens afloscapaciteit, na te rekenen. Voorts heeft [schuldeiser] meerdere malen bij schuldhulpverlening geïnformeerd over de stille ondernemingen van verzoeker. Schuldhulpverlening bleek hiervan niet op de hoogte te zijn. [schuldeiser] betwijfelt daarom of er een gedegen onderzoek naar de situatie van verzoeker is uitgevoerd.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de weigerende schuldeiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting nader toe te lichten.

4..De beoordeling

Belang
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
Toetsingskader
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Niet het maximaal haalbare
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel, in de vorm van een saneringskrediet, het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet – door middel van een schenking van de familie van verzoeker – gebaseerd op de inkomsten van verzoeker en zijn partner uit hoofde van een Pw-uitkering. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker arbeidsgeschikt is. Verzoeker heeft ter zitting verklaard recentelijk werk te hebben gevonden bij [naam restaurant]. Verzoeker heeft echter tot op heden geen fulltime baan gevonden. Onvoldoende is gebleken, dat verzoeker gedurende het minnelijk traject actief heeft gesolliciteerd naar een fulltime dienstbetrekking. Bovendien is gelet op de capaciteiten van verzoeker, en de huidige krappe arbeidsmarkt niet zonder meer aannemelijk dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker blijvend is.
Onderbouwing aanbod
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarnaast niet kan worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. De rechtbank weegt in dit kader het volgende in haar beslissing mee. Verzoeker is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om vóór
13 februari 2023 nadere informatie te verstrekken over (i) de schulden uit het eerdere, persoonlijke faillissement van verzoeker (inclusief eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid voor schulden van de vof) en (ii) de vordering(en) van de Belastingdienst. Uit de, op 17 februari 2023, overgelegde stukken blijkt dat in het kader van het minnelijk traject geen contact is gezocht met de curator omtrent (de schulden uit) het faillissement. Aangaande de vordering(en) van de Belastingdienst heeft mr. A. Kotan zich beperkt tot het overleggen van een e-mail waarin verwezen wordt naar stukken die reeds bij het verzoekschrift waren bijgevoegd. In de e-mail wordt enkel vermeld dat deze informatie zou moeten kloppen. Verzoeker heeft geen aanvullende of recente stukken overgelegd waaruit de hoogte van de schulden aan de Belastingdienst, zoals die nu geldt, valt op te maken. Er was nu juist om aanvullende informatie gevraagd, omdat verzoeker ter zitting heeft verklaard dat de schuld aan de belastingdienst ongeveer € 83.000,00 zou moeten zijn (en niet de ongeveer € 38.000,- zoals vermeld in het verzoekschrift). De rechtbank kan dan ook niet met zekerheid vaststellen of de hoogte van de schuldenlast klopt en of het aanbod is gedaan op basis van de juiste uitgangspunten (of dat de schuldenlast eigenlijk materieel hoger is).
Artikel 48 Wck jo artikel 288 lid 2 sub a. van de Fw
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de op 17 februari 2023 overgelegde stukken ook de vraag oproepen of het minnelijk traject niet materieel is en wordt uitgevoerd door iemand van een andere schuldhulpverlenende instantie (mogelijk schuldhulpbegeleider.nl), in plaats van de advocaat die het verzoek heeft ingediend en de verklaring ex. artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet heeft aangeleverd. Omdat het verzoek ook reeds op andere gronden niet toewijsbaar wordt geacht heeft de rechtbank echter geen aanleiding gezien om op dit punt nader onderzoek te doen, teneinde vast te stellen of de poging om tot een minnelijke regeling te komen wel is uitgevoerd door een (voor de wsnp) bevoegde instantie.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Gelet op het voorgaande behoeft het verweer van [schuldeiser] geen nadere bespreking.
Verzoeker heeft het verzoek tot toelating tot de wettelijke schudsaneringsregeling ex artikel 284 Faillissementswet ingetrokken, zodat daarop geen beslissing meer zal volgen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger rechter, en in aanwezigheid van T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2023. [1]