ECLI:NL:RBROT:2023:1726

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
C/10/651545 / KG ZA 23-96
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijk geschil over legaat en hypothecaire inschrijving in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee eisers, [eiser01] en [eiseres01], en gedaagde [gedaagde01], die optreedt als testamentair executeur van de nalatenschap van hun overleden vader, [erflater01]. De eisers vorderen dat de voorzieningenrechter gedaagde veroordeelt om binnen 24 uur na het vonnis alle noodzakelijke handelingen te verrichten voor het doorhalen van de hypothecaire inschrijving op de woning die aan [eiseres01] is gelegateerd. De eisers stellen dat zij een hypothecaire lening nodig hebben om de erfbelasting te kunnen betalen, maar gedaagde betwist dat er een spoedeisend belang is en stelt dat het legaat is vervallen omdat [eiseres01] niet tijdig heeft verklaard dat zij berust in de bepalingen van het testament.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet kunnen aantonen dat er een spoedeisend belang is voor de gevorderde voorzieningen. Gedaagde heeft aangegeven dat zij niet bereid is om het legaat af te geven, omdat zij van mening is dat het legaat is vervallen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat zonder medewerking van gedaagde en zonder een executoriale titel, de eisers geen afgifte van het legaat kunnen effectueren. Daarom zijn de vorderingen van de eisers afgewezen.

De rechtbank heeft ook de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, gezien de familierelatie en de omstandigheden van de zaak. Dit vonnis is uitgesproken op 14 februari 2023 door mr. C. Bouwman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/651545 / KG ZA 23-96
Vonnis in kort geding van 14 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser01] ,

2.
[eiseres01],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
eisers,
advocaat: mr. G.J.C.R. Romet te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
in haar hoedanigheid van testamentair executeur in de nalatenschap van wijlen de heer [erflater01] ,
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat: mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser01] , [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 januari 2023, met producties 1 tot en met 17,
  • de aanvullende producties 18 en 19 van [eiser01] en [eiseres01] ,
  • de producties 1 tot en met 5 van [gedaagde01] ,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 31 januari 2023,
  • de spreekaantekeningen van mr. Romet,
  • de spreekaantekeningen van mr. Renzen.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] en [eiseres01] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Sinds 1 september 2005 huren zij van [bedrijf erflater01] (hierna: [bedrijf erflater01] ) een woning aan de [adres01] , [postcode01] in Rotterdam (hierna: de woning).
2.2.
[eiseres01] en [gedaagde01] zijn zussen. Op 4 september 2019 is hun vader, de heer [erflater01] , overleden. Vader heeft bij testament van 27 augustus 2019 voor het laatst over zijn nalatenschap beschikt. Uit de bepalingen van het testament volgt dat hij zijn echtgenote en [gedaagde01] als erfgenamen van zijn nalatenschap heeft achtergelaten en [gedaagde01] tot executeur van zijn nalatenschap heeft benoemd. Uit de verklaring van erfrecht en executele van 6 oktober 2022 blijkt dat [gedaagde01] de executeursbenoeming heeft aanvaard.
2.3.
In het testament is verder, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“(…)
HOOFDSTUK 2. ONTERVING / LEGATEN / ERFSTELLING
1.
Onterving
Ik sluit mijn dochter, mevrouw
[eiseres01](…) en haar afstammelingen uitdrukkelijk uit als mijn erfgenamen. (…)
2.
Legaat dochter [voornaam eiseres01]
Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, zonder bijberekening van rente, aan mijn voornoemde dochter [voornaam eiseres01] ,
- de woning, gelegen aan de [adres01] te Rotterdam, met ondergrond en tuin, zoals schetsmatig aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening.
Het legaat dient te worden afgegeven met inachtneming van het bepaalde in de volgende zin. Afgifte van het legaat kan slechts gevorderd worden nadat aan de executeur de door de verkrijger terzake verschuldigde erfbelasting is voldaan, overeenkomstig de aanslag erfbelasting danwel de door de executeur gemaakte schatting, naar keuze van de executeur.
Het legaat vervalt indien door de verkrijger binnen een redelijke termijn nadat de executeur haar dit heeft verzocht, geen schriftelijke verklaring is getekend inhoudende dat zij berust in de bepalingen van dit testament.
Voormelde woning maakt geen deel uit van mijn nalatenschap maar behoort toe aan [bedrijf erflater01] .
Ik leg aan mijn erfgenamen de last op om al zodanige besluiten als aandeelhouders en/of bestuurders van deze vennootschap te nemen als nodig zijn om de uitvoering van het legaat te effectueren, dan wel zich anderszins in te spannen om de uitvoering van het legaat mogelijk te maken.
(…)”
2.4.
Bij brief van 14 juli 2020 heeft [gedaagde01] [eiseres01] verzocht om binnen twee weken schriftelijk te verklaren dat zij berust in de bepalingen van het testament. [eiseres01] heeft aan dat verzoek niet voldaan en ook geen verlenging van de termijn gevraagd.
2.5.
In 2021 en 2022 hebben [eiseres01] en [gedaagde01] geprobeerd om afspraken met elkaar te maken over onder andere de afgifte van het legaat.
2.6.
Bij e-mail van 24 augustus 2022 heeft de advocaat van eisers aan de advocaat van [gedaagde01] bericht:
“Van cliënten heb ik begrepen dat er op de woning een hypotheek rust. Zulks zou blijken uit het kadaster.
Zolang die hypotheek op de woning rust kunnen cliënten de hypotheek niet rond krijgen. Het verzoek aan uw cliënte[n] is dan ook om de hypotheek door te laten halen.”
2.7.
Bij e-mail van 5 september 2022 heeft de advocaat van [gedaagde01] aan de advocaat van eisers laten weten dat [gedaagde01] niet gehouden is het legaat af te geven.
2.8.
Bij dagvaarding van 8 december 2022 hebben [gedaagde01] en [bedrijf erflater01] een procedure tegen [eiser01] en [eiseres01] aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van deze rechtbank. Daarin vorderen zij onder meer een verklaring voor recht dat het legaat is vervallen omdat [eiseres01] niet tijdig heeft verklaard dat zij berust in de bepalingen van het testament, ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van een huurachterstand.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] en [eiseres01] vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
-
primair:
[gedaagde01] veroordeelt om binnen 24 uur na dit vonnis alle noodzakelijke zowel feitelijke en/of rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor het doorhalen van de hypothecaire inschrijving op de woning, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 of een ander in een goede justitie te bepalen bedrag per dag of dagdeel dat [gedaagde01] hiermee in gebreke blijft,
-
subsidiair:
[eiser01] en [eiseres01] vervangende toestemming geeft, waarbij dit vonnis in de plaats treedt van alle door [gedaagde01] te verrichten feitelijke en/of rechtshandelingen, maar niet daartoe beperkt, tot de medewerking, toestemming en welke (rechts) handeling dan ook voor het doorhalen van de hypothecaire inschrijving op de woning,
-
meer subsidiair:
elke andere voorlopige voorziening treft die in goede justitie geraden wordt geacht,
-
primair, subsidiair en meer subsidiair:
[gedaagde01] veroordeelt in de kosten van deze procedure, inclusief in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
Eisers leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag.
[eiseres01] heeft het legaat verkregen, nu aanvaarding daarvan op grond van artikel 4:201 BW niet nodig is. Afgifte van het legaat kan alleen plaatsvinden nadat [eiseres01] de verschuldigde erfbelasting heeft voldaan. Om de erfbelasting te kunnen betalen, heeft [eiseres01] een hypothecaire geldlening nodig. ING Bank N.V. wil deze lening aan [eiseres01] en [eiser01] verstrekken mits de hypotheek op de woning wordt doorgehaald. Aan die doorhaling dient [gedaagde01] als executeur haar medewerking te verlenen.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers in hun vorderingen althans afwijzing van de vorderingen. Daartoe betoogt [gedaagde01] het volgende.
Een spoedeisend belang ontbreekt. Onduidelijk is waarom [eiser01] partij is in deze procedure. Het legaat is komen te vervallen, omdat [eiseres01] niet binnen de door [gedaagde01] gestelde termijn schriftelijk heeft berust in de bepalingen van het testament. Indien het legaat niet is vervallen, is [gedaagde01] op grond van de wet en het testament niet verplicht om dit vrij van een hypotheekrecht aan [eiseres01] te leveren. Omdat eisers vorderingen hebben ingesteld die evident ontgrond zijn, is een volledige proceskostenveroordeling geïndiceerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 254 Rv bepaalt dat in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven.
4.2.
Eisers wensen met hun vorderingen afgifte van het legaat te bewerkstelligen. Indien de gevorderde voorzieningen zouden worden toegewezen, kan dat echter niet tot afgifte van het legaat leiden. [gedaagde01] heeft immers aangegeven dat zij niet tot afgifte bereid is, omdat het legaat volgens haar is komen te vervallen. Zonder medewerking van [gedaagde01] en zonder daartoe strekkende executoriale titel kan [eiseres01] geen afgifte effectueren. Zij zal dan ook geen hypotheek op de woning kunnen doen vestigen en de volgens haar stellingen benodigde geldlening niet kunnen verwerven. Tegen deze achtergrond is op dit moment geen plaats voor de voorzieningen die in dit kort geding zijn gevorderd. De vorderingen worden dan ook afgewezen bij gebreke van een spoedeisend belang.
4.3.
[gedaagde01] stelt zich op het standpunt dat een volledige proceskostenveroordeling geïndiceerd is. Een dergelijke vordering is volgens de Hoge Raad alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als de vordering (of het verweer), gelet op de evidente ongegrondheid, achterwege had moeten blijven, namelijk als eiser (of verweerder) op voorhand had moeten begrijpen dat de vordering (of het verweer) geen kans van slagen had. Dat doet zich hier niet voor. Gelet op de familierelatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.
[2971/1729]