In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee eisers, [eiser01] en [eiseres01], en gedaagde [gedaagde01], die optreedt als testamentair executeur van de nalatenschap van hun overleden vader, [erflater01]. De eisers vorderen dat de voorzieningenrechter gedaagde veroordeelt om binnen 24 uur na het vonnis alle noodzakelijke handelingen te verrichten voor het doorhalen van de hypothecaire inschrijving op de woning die aan [eiseres01] is gelegateerd. De eisers stellen dat zij een hypothecaire lening nodig hebben om de erfbelasting te kunnen betalen, maar gedaagde betwist dat er een spoedeisend belang is en stelt dat het legaat is vervallen omdat [eiseres01] niet tijdig heeft verklaard dat zij berust in de bepalingen van het testament.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet kunnen aantonen dat er een spoedeisend belang is voor de gevorderde voorzieningen. Gedaagde heeft aangegeven dat zij niet bereid is om het legaat af te geven, omdat zij van mening is dat het legaat is vervallen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat zonder medewerking van gedaagde en zonder een executoriale titel, de eisers geen afgifte van het legaat kunnen effectueren. Daarom zijn de vorderingen van de eisers afgewezen.
De rechtbank heeft ook de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, gezien de familierelatie en de omstandigheden van de zaak. Dit vonnis is uitgesproken op 14 februari 2023 door mr. C. Bouwman.