ECLI:NL:RBROT:2023:1806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
10/290668-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een verdachte met een lange strafblad en recidive

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 6 oktober 2022 een diefstal met braak heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte over een periode van vijf jaar, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit, niet voldoet aan de voorwaarden om als zeer actieve veelpleger te worden gekwalificeerd, zoals vermeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Ondanks dat er zeven processen-verbaal zijn opgemaakt, waarvan één in de laatste twaalf maanden, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wel degelijk als zeer actieve veelpleger kan worden gekwalificeerd. Dit is gebaseerd op zijn lange strafblad en het feit dat hij gedurende deze periode een gevangenisstraf van 25 maanden heeft uitgezeten voor een serie van tien delicten.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale termijn van twee jaar, omdat de verdachte al sinds zijn jeugd met justitie in aanraking is gekomen en eerdere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder een rapport van GGZ Antes, dat wijst op een patroon van vermogensdelicten en een hoge kans op recidive. De verdediging heeft betoogd dat de ISD-maatregel niet passend is, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.891,- toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente, en de verdachte veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/290668-22
Datum uitspraak: 2 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak
tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in het Detentiecentrum [detentieadres01] ,
raadsman mr. I. Amghar, advocaat te Schiedam

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.

4..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te [plaats01] een geldbedrag en een fles drank (te weten een fles whisky, Jack Daniel’s),
toebehorendeaan [naam cafe01] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
diewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met braak. Hij heeft zich daarbij uitsluitend laten leiden door wat hij buit kon maken en zich totaal niet bekommerd om
de gevolgen van zijn handelen voor anderen. De eigenaresse van het café – die haar zaak nog maar net begonnen was – heeft ter zitting aangegeven dat zij veel financiële schade heeft geleden als gevolg van de inbraak en dat die schade niet geheel gedekt wordt door haar verzekering. Daarnaast heeft zij haar werkzaamheden voor het café weer langzaam moeten opbouwen, omdat zij zich daar vooral ’s avonds niet meer veilig voelde. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
24 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
GGZ Antes heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 februari 2023.
Dit rapport houdt – kort weergegeven – het volgende in.
Bij verdachte is een patroon van vermogensdelicten zichtbaar. Er is sprake van langdurig ingesleten delictgedrag sinds de vroege jeugd. Gezien de hulp vermijdende en niet meewerkende houding van de verdachte de afgelopen jaren, schat de reclassering de kans op recidive en de kans op onttrekking aan de voorwaarden als hoog in. Er worden door de reclassering onvoldoende mogelijkheden gezien om in een voorwaardelijk kader hulpverlening te bieden en te werken aan beperking van het recidiverisico. Het ontbeert de verdachte aan inzicht in zijn problematiek en aan stabiele omstandigheden om voldoende mee te kunnen werken. Ook wanneer de verdachte zich nu bereid zou tonen om mee te werken met de hulpverlening brengen deze factoren mee dat beperking van het recidiverisico in de bestaande omstandigheden niet kan worden bereikt. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is nu geïndiceerd om diagnostisch onderzoek te laten plaatsvinden en vervolgens uitvoering te geven aan een op grond daarvan op te stellen plan van aanpak voor beperking van recidiverisico. Vooralsnog is dit gericht op re-integratie in de Nederlandse samenleving. Gelet op de aandacht van de IND voor het dossier van de verdachte, is het ook in het belang van de verdachte om tijdig tot gedragsverandering en stabielere leefomstandigheden te komen.
7.4.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat het opleggen van een ISD-maatregel niet mogelijk is, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Uit het strafblad van de verdachte blijkt immers niet dat tegen hem processen-verbaal zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijffeiten in de vijf jaar voorafgaand aan de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gelet hierop is niet voldaan aan de wettelijke voorschriften voor het opleggen van de ISD-maatregel.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het opleggen van een ISD-maatregel niet passend is. De verdachte beschikt al ruim zeven jaar over een zelfstandige woning en over een eigen inkomen in de vorm van een bijstandsuitkering. Van zijn bewindvoerder krijgt hij wekelijks leefgeld om van rond te komen. Daarnaast is geen sprake van verslavingsproblematiek. Dit alles brengt mee dat er voldoende beschermende factoren zijn.
Meer subsidiair verzoekt de verdediging bij het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel deze te beperken tot de duur van één jaar en te bepalen dat na zes maanden een tussentijdse toets zal plaatsvinden.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat de verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2023 blijkt dat de verdachte gedurende vijf jaar voorafgaand aan de pleegdatum van het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. Het feit dat hiervoor bewezen is verklaard is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
De rechtbank stelt verder op grond van voornoemd uittreksel vast dat over een periode van vijf jaar, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit, ter zake van
zevenmisdrijven processen-verbaal zijn opgemaakt, waarvan ten minste één proces-verbaal in de laatste twaalf maanden. Hiermee is strikt genomen niet voldaan aan de aanvullende voorwaarde om te kwalificeren als zeer actieve veelpleger zoals vermeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Hierin is immers bepaald dat over een periode van vijf jaar terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijf voor
meer dan tienmisdrijffeiten processen-verbaal tegen de verdachte moeten zijn opgemaakt, waarvan ten minste één proces-verbaal moet zijn opgemaakt in de laatste twaalf maanden.
Anders dan de raadsman concludeert staat deze constatering er desondanks niet aan in de weg dat de ISD-maatregel kan worden opgelegd. De rechtbank acht hiertoe redengevend dat de verdachte gedurende deze periode van vijf jaar onder andere een gevangenisstraf van 25 maanden heeft uitgezeten voor een serie van tien delicten met pleegdata gelegen net voor de genoemde periode van vijf jaar. Omdat bij een slechts marginaal ruimere periode ruimschoots aan voornoemde voorwaarde wordt voldaan, de verdachte al sinds zijn jeugd onafgebroken met justitie in aanraking is gekomen en dat de periodes van relatieve “rust” op het strafblad uitsluitend zijn veroorzaakt door (deels langdurige) detenties van de verdachte, kwalificeert hij naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk als een zeer actieve veelpleger en worden met oplegging van de ISD-maatregel de doelstellingen van de Richtlijn, te weten beveiliging van de samenleving en beëindiging van recidive bij uitstek gediend. Het primaire verweer wordt daarom verworpen.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen. De door de raadsman genoemde beschermende factoren, het hebben van een zelfstandige woning en de verstrekking wekelijks van leefgeld door de bewindvoerder, hebben er niet toe geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. Het subsidiaire verweer wordt daarom eveneens verworpen.
De rechtbank stelt verder vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. Daarom zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de maximale termijn van twee jaar. De rechtbank zal de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de ISD-maatregel. De maatschappij moet optimaal worden beschermd, de recidive van de verdachte moet worden beëindigd en er moet worden gewerkt aan een oplossing van zijn problematiek, die beklijft.
De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het meer subsidiaire verzoek van de verdediging om de duur van de ISD-maatregel te beperken tot één jaar en een tussentijdse beoordeling na zes maanden van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Gelet op de bij de verdachte spelende problematiek valt te verwachten dat de maximale duur van de maatregel nodig is om te komen tot een gedragsverandering bij de verdachte en beëindiging van de recidive. De rechtbank vindt het dan ook van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen en ziet evenmin aanleiding op voorhand een tussentijdse toetsing van die maatregel te gelasten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij mevrouw [benadeelde partij01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: mevrouw [benadeelde partij01] , geboren op [geboortedatum02], ter zake van het ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.150,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en het verzoek om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • raam € 1.480,-
  • gokkasten € 460,-
  • kassa € 850,-
  • drank € 60,-
  • derving inkomsten € 300,-
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 1.146,- vermeerderd met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding voor de ruit en de gederfde inkomsten komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen. De gevorderde schadevergoeding voor de drank zal worden gematigd tot een bedrag van 25 euro. Wat betreft de schade aan de gokkasten en de kassa is onvoldoende gemotiveerd gesteld wat die schade betreft en dat die voor rekening van de benadeelde partij is gekomen. Wel zal het bij de verdachte bij zijn aanhouding aangetroffen bedrag van 86 euro worden toegewezen, nu de rechtbank bewezen acht dat hij dit bedrag uit de gokkasten heeft weggenomen. De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 oktober 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een groot gedeelte zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.891,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 38n en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersdoor de duur van
2 (twee) jaar;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij01] te betalen een bedrag van
€ 1.891,- (zegge: achttienhonderdeenennegentig euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet ontvankelijk in het overige gedeelte van de vordering en bepaalt dat dit gedeelte van de vordering slechts kan worden aangebracht bij
de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
€ 1.891,-(hoofdsom,
zegge: achttienhonderdeenennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.891,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij01] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en M.M. Dolman, rechters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 maart 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 oktober 2022 te [plaats01] een geldbedrag en/of een fles drank (te weten een fles whisky, Jack Daniels), in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [naam cafe01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.