ECLI:NL:RBROT:2023:1935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
C/10/651882 / KG ZA 23-71
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over woning en belangenafweging tussen ouders na beëindiging relatie

In deze zaak, die op 1 maart 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samen drie minderjarige kinderen hebben. De vrouw heeft de man verzocht de woning te verlaten, omdat zij en de kinderen daar weer zijn gaan wonen na een periode van verblijf bij de moeder van de vrouw. De vrouw vordert dat de man de woning binnen vijf dagen na betekening van het vonnis verlaat en dat hij de woning niet meer betreedt. De man verzet zich tegen deze vordering en stelt dat hij dakloos zal worden als hij gedwongen wordt te vertrekken.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen. De vrouw stelt dat de situatie in de woning onveilig is door de bedreigingen van de man, terwijl de man aanvoert dat hij niet kan vertrekken omdat hij geen alternatieve woonruimte kan vinden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, maar dat er geen acute noodsituatie is die een onmiddellijke ontruiming rechtvaardigt. De man krijgt tot 1 juni 2023 de tijd om een andere woning te vinden, en er wordt een dwangsom van € 50,00 per dag opgelegd voor het geval hij niet aan de veroordeling voldoet. De vordering van de man in reconventie wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/651882 / KG ZA 23-71
Vonnis in kort geding van 1 maart 2023
in de zaak van
[naam vrouw01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam,
tegen
[naam man01],
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. H. Durdu te Rotterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 februari 2023, met producties 1 tot en met 5,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 en 2,
  • de aanvullende productie van de vrouw,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 15 februari 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van [minderjarige01] (7 jaar), [minderjarige02] (4 jaar) en [minderjarige03] (1 jaar).
2.2.
Sinds 9 oktober 2015 huren partijen op grond van een huurovereenkomst een woning aan het [adres01] te ( [postcode01] ) Rotterdam (hierna: de woning).
2.3.
Vanwege het eindigen van de relatie hebben de vrouw en de kinderen de woning in september 2022 verlaten om bij de moeder van de vrouw te gaan wonen. Eind december 2022 is de vrouw met de kinderen naar de woning teruggekeerd.
2.4.
Bij brief van 18 januari 2023 heeft de advocaat van de vrouw de man verzocht om de huurovereenkomst uitsluitend op naam van de vrouw te laten zetten en om de woning binnen twee weken te verlaten. De man heeft aan dit verzoek niet voldaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de man veroordeelt om de woning binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en hem beveelt deze niet meer te betreden en de woning uitsluitend ter beschikking van de vrouw en de kinderen van partijen te stellen met afgifte van alle sleutels van de woning met eventuele bijgebouwen aan de vrouw,
bepaalt dat de man een dwangsom verbeurt van € 100,00 per dag voor iedere dag dat hij nalaat gevolg te geven aan enig deel van dit vonnis, met een maximum tot € 15.000,00,
bepaalt dat dit vonnis uitvoerbaar is met behulp van de sterke arm overeenkomstig het in artikel 555 Rv en verder jo. artikel 444 Rv bepaalde.
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
De man vordert dat, indien de zaak inhoudelijk wordt behandeld, de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis bepaalt dat de man voorlopig het exclusieve gebruiksrecht van de woning heeft.
3.5.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en voorwaardelijke reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie worden vanwege hun samenhang hierna gezamenlijk beoordeeld.
4.2.
De vrouw stelt dat de samenleving tussen partijen zo spoedig mogelijk dient te worden beëindigd. Volgens de vrouw is de situatie in de woning niet veilig omdat de man haar zou uitschelden en bedreigen. De man voert aan dat een ordemaatregel niet noodzakelijk is en dat partijen met de kinderen in de woning kunnen blijven wonen totdat een permanente oplossing gevonden is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, nu zij stelt dat de situatie in de woning niet veilig is en zij daar met dit kort geding verandering in wenst te brengen.
4.3.
De man stelt dat deze zaak te complex is voor de behandeling in kort geding. De voorzieningenrechter volgt hem daar niet in. Van de in artikel 256 Rv opgenomen bevoegdheid om een voorziening vanwege de complexiteit van de zaak te weigeren moet (zeer) terughoudend gebruik worden gemaakt. De in de jurisprudentie aangenomen gevallen waarin daarvoor aanleiding kan zijn – de feiten zijn niet helder of de gevolgen van de te nemen beslissing zijn niet te overzien – doen zich hier niet voor.
4.4.
De man betoogt verder dat de vrouw met haar vordering een wijziging wenst aan te brengen in de rechtspositie van partijen en dat een kort geding zich daar niet voor leent. Ook hier volgt de voorzieningenrechter de man niet in. De vrouw vordert dat de man wordt veroordeeld tot het verlaten van de woning. Daarmee verlangt zij een condemnatoire beslissing, die in kort geding gegeven kan worden. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de eventuele toewijzing van de vordering van de vrouw niet tot gevolg heeft dat de huurovereenkomst uitsluitend op naam van de vrouw komt te staan.
4.5.
Hierna wordt beoordeeld of de vorderingen op materiële gronden toewijsbaar zijn. Daarbij komt het aan op een afweging van de belangen van partijen.
4.6.
De vrouw stelt dat haar belang om in de woning te blijven wonen zwaarder weegt dan dat van de man. Volgens de vrouw moet de man de woning verlaten, omdat de man de vrouw dagelijks uitscheldt en bedreigt en de situatie daarmee onprettig en niet goed voor de kinderen is. Voor de kinderen is het prettig als zij in de woning kunnen blijven wonen. De vrouw heeft deze rechtbank verzocht om een zorgregeling vast te stellen en daarbij te beslissen dat de kinderen de hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. Ook om die reden moet de man de woning verlaten. Verder zou het voor de man makkelijker zijn om alternatieve woonruimte te vinden, omdat een alleenstaande moeder niet (meer) voor urgentie in aanmerking komt. De man kan ook bij familie gaan wonen.
4.7.
De man stelt daar tegenover dat een gedwongen vertrek tot gevolg heeft dat hij dakloos wordt. De man staat sinds ongeveer een halfjaar ingeschreven als woningzoekende, maar komt vanwege de lange wachtlijst niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Een woning in de particuliere sector kan hij niet betalen. Bij familie kan de man niet terecht; zijn moeder heeft vier inwonende kinderen en zijn broer woont met zijn zoon in een eenkamerappartement. Partijen kunnen in de woning blijven wonen totdat een permanente oplossing gevonden is, aldus de man. Hij betwist dat hij de vrouw uitscheldt en bedreigt. Als de vrouw niet met de man wil samenwonen, kan zij bij haar moeder terecht.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat het in het belang van beide partijen is dat hun samenleving wordt beëindigd. Partijen hebben hun relatie meer dan een halfjaar geleden verbroken en dienen ieder hun eigen weg te gaan. Partijen zijn het erover eens dat het voor de kinderen het prettigst is als zij in de woning kunnen blijven wonen. Ook heeft de man tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij ermee instemt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. Het gevolg hiervan is dat de man uit de woning zal moeten vertrekken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is evenwel geen sprake van een aperte noodsituatie die maakt dat de man de woning per direct moet verlaten. Hoewel denkbaar is dat er spanningen tussen de man en de vrouw zijn, wordt de vrouw niet gevolgd in haar stelling dat de situatie voor de kinderen onveilig is. De vrouw heeft immers aangegeven dat ook de man zich bezighoudt met de opvoeding van de kinderen, dat zij de kinderen hun vader gunt en het prima vindt dat er omgang tussen de man en de kinderen plaatsvindt. Daaruit maakt de voorzieningenrechter op dat de band tussen de man en de kinderen goed is. Daar komt bij dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat toewijzing van de vordering van de vrouw ertoe leidt dat hij dakloos wordt. De man heeft zich ingespannen om alternatieve woonruimte te vinden, maar deze nog niet gevonden. De man heeft meer tijd nodig en die tijd zal hem worden gegund.
4.9.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering van de vrouw onder 1 wordt toegewezen, in die zin dat de man tot 1 juni 2023 gelegenheid krijgt om een andere woning te zoeken. De vordering wordt afgewezen voor zover deze ziet op het uitsluitend ter beschikking stellen door de man van de woning aan de kinderen. Daarover bestaat geen discussie tussen partijen en de kinderen zijn ook geen partij in deze procedure.
4.10.
Als prikkel tot nakoming wordt aan de veroordeling een dwangsom verbonden van € 50,00 per dag met een maximum tot € 2.500,00.
4.11.
De vordering van de vrouw om te bepalen dat dit vonnis uitvoerbaar is met behulp van de sterke arm wordt afgewezen. De vrouw vordert geen ontruiming van de woning en is als huurder thans ook niet gerechtigd om dat te doen.
4.12.
De vordering van de man wordt afgewezen, omdat de vordering van de vrouw wordt toegewezen.
4.13.
Vanwege de relatie tussen partijen worden de proceskosten zowel in conventie als in reconventie gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt de man om de woning uiterlijk op 1 juni 2023 te verlaten, niet meer te betreden en uitsluitend ter beschikking van de vrouw te stellen, met afgifte van alle sleutels van de woning met eventuele bijgebouwen aan de vrouw,
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel. Het is ondertekend door mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.
[2971/1573]