ECLI:NL:RBROT:2023:1970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
C/10/652641 / KG ZA 23-118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht opgenomen bedragen door bijzondere curator namens minderjarige

In deze zaak heeft de bijzondere curator, die optreedt namens een minderjarige, een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, die de ouders van de minderjarige zijn. De bijzondere curator vordert terugbetaling van bedragen die zonder toestemming van de minderjarige van zijn bankrekening zijn opgenomen. De procedure is gestart na een mondelinge behandeling op 22 februari 2023, waarbij de bijzondere curator heeft gesteld dat de minderjarige het geld hard nodig heeft voor zijn basisbehoeften. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden, ondanks herhaalde verzoeken van de bijzondere curator, niet hebben voldaan aan de verplichting om de inloggegevens van de bankrekening van de minderjarige te verstrekken en de opgenomen bedragen terug te storten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden in strijd met artikel 21 Rv hebben gehandeld door zonder toestemming van de minderjarige geld over te maken en kosten van de rekening van de minderjarige te betalen. De rechter heeft de vordering van de bijzondere curator toegewezen en gedaagden veroordeeld tot terugbetaling van € 1.549,95 aan de minderjarige. De proceskosten zijn gecompenseerd, omdat er geen griffierecht wordt geheven voor de bijzondere curator die een minderjarige vertegenwoordigt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652641 / KG ZA 23-118
Vonnis in kort geding van 8 maart 2023
in de zaak van
[naam eiseres]
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[naam]
eiseres,
advocaat mr. R.A.A.H. van Leur te Dordrecht,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te Vlaardingen,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te Vlaardingen,
gedaagden,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam.
Eiseres wordt aangeduid als de bijzondere curator, de minderjarige als [naam]. Gedaagden worden afzonderlijk [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 februari 2023;
  • bijlagen B tot en met G van de bijzondere curator;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;
  • de pleitnota van de bijzondere curator, met producties 1 tot en met 3.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2023 achter gesloten deuren plaatsgevonden. [naam] is voor de mondelinge behandeling in het bijzijn van zijn begeleider apart gehoord.

2..De feiten

2.1.
[naam gedaagde 1] is de moeder van [naam]. [naam gedaagde 2] is de partner van [naam gedaagde 1]. [naam] woonde in gezinsverband samen met [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2].
2.2.
[naam] is met ingang van 26 oktober 2022 voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: ‘de GI’). Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 januari 2023 is [naam] tot 16 augustus 2023 - de dag waarop hij 18 jaar wordt - onder toezicht gesteld van de GI. In die beschikking is tevens een machtiging uithuisplaatsing van [naam] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de periode tot 16 augustus 2023.
2.3.
Bij voornoemde beschikking van 18 januari 2023 is ook de bijzondere curator benoemd, die als opdracht kreeg:
(..)
  • “de belangen van [naam] te behartigen op het gebied van zijn verzorging en opvoeding en hem daarbij in en buiten rechte te vertegenwoordigen;
  • te onderzoeken of, en zo ja, welke mogelijkheden tot contactherstel met de moeder, de stiefmoeder en zijn broertje er zijn, waarbij het belang van [naam] voorop staat;
  • al het nodige te doen wat verder in het belang is van [naam], waaronder het zich binnen de mogelijkheden en de grenzen van de rol van de bijzondere curator inzetten voor het (laten) regelen van praktische zaken (zoals een bankrekening) voor [naam].(..)”
2.4.
De bijzondere curator heeft gedaagden meerdere keren verzocht de inloggegevens van de bankrekening van [naam] aan haar te verstrekken. Ook heeft de bijzondere curator hen gesommeerd de bedragen die zij van de rekening van [naam] hebben opgenomen, terug te storten. Gedaagden hebben hier niet aan voldaan en bij brief van 7 februari 2023 laten weten dat zij deze niet in hun bezit hebben.
2.5.
De ING Bank heeft vlak voor de zitting inzage gegeven in de bankafschriften van [naam] en overzichten aan de bijzondere curator toegezonden. ING heeft daarbij tevens een kopie van een formulier verstrekt dat strekt tot afmelding van [naam gedaagde 2] als wettelijke vertegenwoordiger van [naam].

3..Het geschil

3.1.
De bijzondere curator vordert samengevat en na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling - veroordeling van gedaagden tot betaling van € 2.000,-, met een veroordeling van gedaagden in de proceskosten als griffierecht in rekening wordt gebracht.
3.2.
Gedaagden voeren verweer dat strekt tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring, voorts tot onbevoegdverklaring en inhoudelijk tot afwijzing van de vorderingen.

4..De beoordeling

4.1.
De bijzondere curator vordert in deze procedure namens [naam] terugbetaling van een geldbedrag door gedaagden. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde(n) voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Voordat aan de inhoudelijke beoordeling van de vordering kan worden toegekomen, bespreekt de voorzieningenrechter eerst de formele verweren van gedaagden.
Ontvankelijkheid ten aanzien van [naam gedaagde 2]
4.3.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of de bijzondere curator (ook) tegen [naam gedaagde 2] een vordering kan instellen. Volgens gedaagden is [naam gedaagde 2] geen partij in deze kwestie, omdat zij geen ouder van [naam] is en geen gezag over hem uitoefent.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [naam gedaagde 2] zich tegenover de ING Bank als wettelijk vertegenwoordiger van [naam] heeft voorgedaan. Daarnaast is als onbetwist vast komen te staan dat [naam gedaagde 2] opnames van de rekening van [naam] heeft gedaan. Op die gronden verwerpt de voorzieningenrechter het ontvankelijkheidsverweer, waarbij zij nog opmerkt dat [naam gedaagde 2] met dat verweer de waarheid wel een beetje geweld aandoet.
Ontvankelijkheid ten aanzien van de bevoegdheid van de bijzondere curator
4.5.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van de bijzondere curator, omdat het starten van deze procedure niet tot haar taken behoort, wordt ook verworpen. Uit de hiervoor in 2.3 geciteerde opdracht aan de bijzondere curator blijkt namelijk dat zij, onder andere, praktische zaken zoals een bankrekening moet regelen. In de gegeven situatie, die hierna wordt besproken, kan en moet die opdracht zo ruim worden opgevat dat de bijzondere curator ook deze procedure kon starten.
Bevoegdheid voorzieningenrechter
4.6.
Het verweer dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om van de vordering kennis te nemen en dat op grond van artikel 1:250 i.v.m. 1:253i lid 2 BW de kantonrechter bevoegd is, wordt ook verworpen.
4.7.
Nog daargelaten dat een spoedvoorziening, in beginsel, altijd aan de voorzieningenrechter kan worden voorgelegd, ziet de geschillenregeling waar gedaagden zich op beroepen, op de mogelijkheid voor gezaghebbende ouders om geschillen die zij over hun kinderen hebben, voor te leggen aan de kantonrechter. In deze zaak is daarvan geen sprake, omdat het geschil speelt tussen enerzijds de bijzondere curator namens [naam] en anderzijds gedaagden, waarvan [naam gedaagde 1] overigens de enige is, althans lijkt, die ouderlijk gezag uitoefent.
Spoedeisend belang
4.8.
Het spoedeisend belang bij de vordering heeft de bijzondere curator tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht. Zij stelde dat [naam] het geld dat gedaagden van zijn bankrekening hebben opgenomen, hard nodig heeft. Met dat geld kan hij namelijk zijn kamer inrichten, waarin nu slechts een bed, een tafel en een stoel staan en waarvan de wanden kaal zijn. Hij krijgt de spullen die bij gedaagden thuis staan niet mee, omdat, zo hebben gedaagden laten weten, zij die spullen hebben betaald. Gedaagden betwisten het spoedeisend belang en stellen dat de bijzondere curator eerst een gesprek met hen had moeten voeren voordat zij deze procedure begon.
4.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bijzondere curator een spoedeisend belang heeft bij de vordering. Gedaagden betwisten immers niet dat [naam] na zijn uithuisplaatsing niets uit huis mee mocht nemen. Dit betekent dat het [naam], die zichzelf afgezien van zijn kamer en beperkt weekgeld, volledig zelf moet bedruipen, op dit moment aan de meest basale dingen (in zijn kamer) ontbreekt die hij van zijn salaris niet kan betalen. Het gegeven dat [naam] alle lasten die hij op dit moment heeft, zelf moet dragen, maakt de kwestie spoedeisend. In praktische zin kan de voorzieningenrechter de weg die de bijzondere curator is ingeslagen overigens ook volgen. Het inplannen van een gesprek met alle betrokkenen duurt doorgaans enkele weken en een gesprek is nog geen garantie voor een oplossing.
Hardheid van de vordering
4.10.
Gedaagden betwisten gehouden te zijn tot terugbetaling van de bedragen. Zij stellen dat [naam] in de zomer van 2022 heeft aangegeven dat hij zijn moeder financieel wilde bijstaan. Daarom heeft, volgens de conclusie van antwoord, [naam gedaagde 1] en volgens uitlatingen ter zitting, [naam gedaagde 2], een vierwekelijkse automatische overboeking ingesteld van aanvankelijk € 100,-. [naam] heeft hierover verklaard dat hij één keer toestemming heeft gegeven voor het overmaken van een bedrag van € 250,- aan zijn oma, maar dat niet is afgesproken dat [naam] een structurele bijdrage zou betalen aan gedaagden of zijn moeder. Volgens [naam] eisten gedaagden dat hij een bijdrage leverde, maakten gedaagden eigenhandig bedragen aan zichzelf over en had hij geen toegang tot zijn eigen rekening. Ook na het vertrek van [naam] uit huis bleven de overboekingen doorlopen.
4.11.
Gedaagden beroepen zich uitsluitend op uitlatingen van [naam gedaagde 2] dat [naam] zelf een bijdrage wilde overmaken aan zijn moeder en dat zij geld voor [naam] hebben gespaard. Zowel het Raadsrapport als de overgelegde verklaring van een vriendin zijn terug te voeren op uitlatingen van uitsluitend [naam gedaagde 2]. Ter zitting hebben gedaagden, voor het eerst, gesteld dat [naam gedaagde 1] maar een heel klein inkomen heeft en dat [naam] wilde dat zijn moeder haar haren en nagels kon laten doen. [naam] betwist dat.
4.11.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat gedaagden in deze procedure aantoonbaar in strijd met de waarheid hebben verklaard. Zo hebben zij verklaard dat zij in oktober 2022 namens [naam] een bedrag naar zijn spaarrekening hebben overgemaakt. Dit is onjuist. [naam gedaagde 1] heeft namelijk op 24 oktober 2022 een bedrag van maar liefst € 620,- van de rekening van [naam] naar haar eigen rekening overgeschreven. Weliswaar heeft zij enkele dagen later twee keer € 200,- teruggestort aan [naam], maar pas op 6 januari 2023 is een bedrag van € 380,- naar de spaarrekening van [naam] overgemaakt. Ook de verklaring dat gedaagden met [naam] hebben afgesproken dat hij maandelijks een bijdrage in de kosten van de huishouding levert, vindt - naast het feit dat [naam] deze afspraak betwist - geen enkele steun in de stukken. Uit de bankafschriften blijkt dat [naam gedaagde 1] op 8 augustus, 1 september en 17 september 2022 € 100,- naar zichzelf heeft overgemaakt. Dat is meer dan één keer per maand. Vanaf 14 oktober 2022 (tot en met 6 januari 2023) wordt ineens € 250,- per maand overgemaakt. Gedaagden, die buitengewoon vaag zijn over (het moment van) de afspraak of toezegging waarop zij een beroep doen, stellen niet dat, en wanneer, een verhoging van het bedrag is afgesproken. Bovendien is de verhoging ingegaan vlak voor het moment dat [naam], aanvankelijk vrijwillig, uit huis is geplaatst. Dat roept vragen op, omdat het niet anders kan dan dat ten tijde van de verhoging van het bedrag al het een en ander speelde wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van [naam]. Dat [naam] volgens gedaagden nooit eerder bezwaar heeft gemaakt tegen het overboeken van de bedragen is geen steekhoudend argument. Van een minderjarige, en zeker niet in de omstandigheden waarin [naam] verkeert, kun en hoef je niet te verwachten dat hij expliciet aangeeft het niet eens te zijn met de gang van zaken.
4.11.2.
Over de financiële positie van gedaagden overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] wonen samen en voeren, blijkbaar, een gemeenschappelijke huishouding. Zij hebben geen enkel inzicht gegeven in hun financiële situatie. [naam gedaagde 1] stelt een laag inkomen te hebben, maar onderbouwt dat niet en [naam gedaagde 2] stelt niets over haar inkomen en/of vermogen. Dat [naam gedaagde 1] niet in haar eigen kosten van levensonderhoud kan voorzien, is dus op geen enkele manier aangetoond. Daar komt bij dat [naam] ontkracht dat hij zijn moeder geld wilde geven om naar de kapper en de nagelsalon te gaan. Afgezien daarvan geldt dat [naam gedaagde 1] een onderhoudsplicht heeft jegens haar zoon en dat zij hiervoor ook middelen ontvangt van de overheid, waaronder in ieder geval kinderbijslag en mogelijk ook kindgebonden budget. Deze middelen had [naam gedaagde 1] moeten aanwenden om de kosten van [naam] te voldoen, waaronder de grafische rekenmachine die hij voor school nodig heeft, waarvan de kosten ook van de rekening van [naam] zijn voldaan. Gedaagden stellen en onderbouwen immers niet dat zij dit niet kunnen betalen. Zij wijzen slechts op de hoge kosten van de rekenmachine, maar verliezen daarbij uit het oog dat alle ouders met een kind in de bovenbouw van de middelbare school en een profiel dat om een dergelijke rekenmachine vraagt, zich voor dat soort kosten gesteld zien.
4.12.
De voorzieningenrechter rekent het gedaagden zwaar aan dat zij artikel 21 Rv hebben geschonden. Dat geldt niet alleen voor het in 4.11.1 genoemde relaas, maar ook voor de stelling van gedaagden dat zij niet beschikken over de inloggegevens van [naam] en niet kunnen internetbankieren via de rekening van [naam]. Ter zitting heeft de advocaat van gedaagden namelijk een uitdraai van de bankrekening van [naam] overgelegd die doorliep tot 14 februari 2023.
Overigens hebben gedaagden daarnaast nog enkele niet ter zake doende maar wel diskwalificerende en ongefundeerde opmerkingen gemaakt over de schoolgang van [naam] en zijn vermogen om met geld om te gaan. Zowel de ter zitting aanwezige begeleider als de vervanger van de vertegenwoordiger van de GI hebben, als onafhankelijke personen, daarover wezenlijk andere geluiden laten horen. Dat maakt dat het verweer als geheel een ontluisterend beeld schept.
4.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, ook rekening houdend met de schending van artikel 21 Rv, voldoende aannemelijk is dat gedaagden zonder toestemming van [naam] geld hebben overgemaakt en normale, voor rekening van ouders/verzorgers komende kosten, van die rekening hebben betaald. Deze zonder toestemming van [naam] opgenomen en betaalde bedragen, moeten worden terugbetaald aan [naam]. Dit geldt voor de maandelijkse bijdragen die aan [naam gedaagde 1] zijn overgemaakt, verminderd met de € 400,- die is terugbetaald aan [naam], en ook voor het aankoopbedrag van de rekenmachine. Dit betekent dat een bedrag van € 1.549,95 toewijsbaar is. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende door gedaagden verrichte betalingen:
Datum
Bedrag
Omschrijving
23 augustus 2022
- € 129,95
Rekenmachine bol.com
1 september 2022
- € 100,00
Maandelijkse bijdrage
17 september 2022
- € 100,00
Maandelijkse kosten
14 oktober 2022
- € 250,00
Maandelijkse bijdrage
24 oktober 2022
- € 620,00
Geld [naam]
27 oktober 2022
+ € 200,00
-
29 oktober 2022
+ € 200,00
Geld dat jij gaf aan mij. Niet meer nodig
11 november 2022
- € 250,00
Maandelijkse bijdrage
9 december 2022
- € 250,00
Maandelijkse bijdrage
6 januari 2023
- € 250,00
-
Proceskosten
4.14.
De bijzondere curator vordert gedaagden in de proceskosten te veroordelen als in deze zaak griffierecht wordt geheven. Op grond van artikel 1 lid 1 sub e Regeling Griffierechten Burgerlijke Zaken wordt er geen griffierecht geheven voor de bijzondere curator als hij een minderjarige in rechte vertegenwoordigt. Dit betekent dat de voorwaarde waaronder de proceskostenveroordeling wordt gevorderd niet in vervulling gaat. In deze procedure worden daarom de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt gedaagden om aan [naam] te betalen een bedrag van € 1.549,95,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.3608/2009