ECLI:NL:RBROT:2023:2093

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
10/043839-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in stealthing-zaak; geen opzet op dwang of verkrachting

In de zaak tegen de verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1997, heeft de rechtbank Rotterdam op 14 maart 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting en dwang, maar de rechtbank kwam niet tot de overtuiging dat er sprake was van opzet bij de verdachte om de aangeefster te dwingen tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de aangeefster eerder consensuele seks hadden gehad met een condoom, en dat de verdachte zich pas tijdens de anale seks realiseerde dat hij geen condoom om had. De rechtbank concludeerde dat er geen opzet was om de aangeefster te dwingen, en sprak de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen bewezenverklaring was en de aangeefster haar vordering bij de burgerlijke rechter kon indienen. De rechtbank benadrukte dat zelfs als er opzet zou zijn geweest, dit niet tot een bewezenverklaring van verkrachting had kunnen leiden, omdat de handelingen niet voldeden aan de wettelijke definitie van verkrachting volgens artikel 242 Sr. De rechtbank wees op het legaliteitsbeginsel en de noodzaak van een strikte interpretatie van de wet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/043839-22
Datum uitspraak: 14 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum01] 1997,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met de aangeefster, voor de duur van 3 jaren. Bij overtreding van dat verbod dient er (telkens) 1 week hechtenis te worden toegepast, met een maximum van 6 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer01] (hierna: de aangeefster). De verdachte heeft genegeerd dat de aangeefster vooraf heeft gezegd dat zij geen penetratie wilde zonder condoom. Vervolgens heeft hij onverhoeds zijn penis zonder condoom in de anus van de aangeefster gebracht, gehouden en bewogen en heeft hij haar gepenetreerd. Door deze feitelijkheden heeft de verdachte de aangeefster gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen van haar lichaam op een manier waarvoor zij geen toestemming had gegeven.
4.1.2.
Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het strafdossier.
Op 25 augustus 2021 hebben de aangeefster en de verdachte elkaar ontmoet in de woning van de verdachte en hebben zij seks gehad met een condoom. Op 30 augustus 2021 heeft er een tweede ontmoeting plaatsgevonden in de woning van de aangeefster. Op enig moment hebben de verdachte en de aangeefster, met haar toestemming, vaginale seks met condoom gehad. Nadat de verdachte is klaargekomen, wilde hij een nieuw condoom pakken. Ondertussen zijn de verdachte en de aangeefster in gesprek geraakt over het hebben van anale seks. Op aanwijzing van de aangeefster heeft de verdachte een tas gepakt met daarin seksspeeltjes. De verdachte is vervolgens met deze tas en met een condoom in zijn handen teruggelopen naar de aangeefster. Nadat zij aan voorspel hebben gedaan, heeft de verdachte de aangeefster - met haar toestemming - anaal gepenetreerd. Na de penetratie is de verdachte klaargekomen op het lichaam van de aangeefster. De aangeefster realiseerde zich op dat moment dat de verdachte geen condoom om had. Zij heeft dit ten tijde van de penetratie niet gemerkt, omdat zij op dat moment met haar gezicht naar de andere kant lag. De aangeefster heeft verklaard dat zij enkel toestemming heeft gegeven voor seks met condoom.
De verdachte heeft de verklaring van de aangeefster ter terechtzitting grotendeels bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij zich pas tijdens de anale seks, vlak vóór hij klaarkwam, realiseerde dat hij geen condoom om had gedaan. Hierop is hij uit de anus van de aangeefster gegaan en is hij op haar lichaam klaargekomen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij nooit de intentie heeft gehad om iets tegen de wil van de aangeefster te doen. Hij is het condoom vergeten om te doen, omdat hij opgewonden was en de aangeefster hem vroeg haar te penetreren.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte door aldus te handelen zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting zoals bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), dan wel dwang in de zin van artikel 284 Sr.
Beide artikelen vereisen dat sprake is van dwang. De dwang moet van dien aard zijn dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de (seksuele) handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van de verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Het begrip dwang impliceert dat er sprake is van opzet bij de verdachte ofwel op het seksueel binnendringen (artikel 242 Sr, verkrachting) ofwel op het dwingen iets te dulden, namelijk de penetratie zonder condoom (artikel 284 Sr, dwang).
Gezien de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat er sprake was van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte om de aangeefster ergens toe te dwingen. Hij heeft immers eerder wel seks met de aangeefster gehad mèt condoom. Hij heeft vervolgens een condoom gepakt, maar nog niet omgedaan omdat hij en de aangeefster verder gingen met het voorspel. Na enige tijd heeft de aangeefster voorgesteld dat de verdachte haar anaal penetreert. Dat heeft de verdachte ook gedaan, maar zonder condoom. De rechtbank heeft niet de overtuiging gekregen dat hieraan een bewuste keuze van de verdachte ten grondslag heeft gelegen. Dat de verdachte niet expres het condoom niet heeft omgedaan blijkt ook uit zijn houding na afloop en de berichten die hij nadien aan de aangeefster heeft gestuurd. Dit was anders geweest als de verdachte bijvoorbeeld tijdens de penetratie het condoom heimelijk had afgedaan of als hij tegen de aangeefster zou hebben gelogen door te zeggen dat hij een condoom om had terwijl hij dit in werkelijkheid achterwege had gelaten. Hoezeer de rechtbank het invoelbaar vindt dat de aangeefster zich misleid en onrechtmatig behandeld voelt, volgt vrijspraak voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde omdat van opzet bij de verdachte geen sprake was.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs als de verdachte wel opzet zou hebben gehad om de aangeefster ergens toe te dwingen, dit nog niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting had kunnen leiden. Artikel 242 Sr (verkrachting) vereist dat iemand wordt gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Om onder ‘seksueel binnendringen’ in de zin van artikel 242 Sr ook seksueel binnendringen
zonder condoomte verstaan, terwijl er over het seksueel binnendringen zelf wel overeenstemming bestond (zoals in deze zaak), is een extensieve wetsinterpretatie nodig. Dat is in strijd met het legaliteitsbeginsel. Met andere woorden: de rechtbank zou dan meer in het wetsartikel (artikel 242 Sr) moeten lezen dan er daadwerkelijk in staat en als de rechtbank dat doet, zou er dus meer strafbaar zijn dan vooraf strafbaar is gesteld. De verdachte zou dan mogelijk worden veroordeeld voor een handeling die (nog) niet verboden was op het ogenblik waarop die plaatsvond. Dit gaat te ver.
4.1.4.
Conclusie
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,00 aan immateriële schade.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in het geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schade onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ook is aangevoerd dat aan het vereiste van de rechtstreekse schade niet volledig wordt voldaan, wat bij toewijzing van de vordering dient te leiden tot matiging van de vordering. Ten slotte heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd, nu deze zaak zich wezenlijk onderscheidt van verkrachtingszaken.
5.3.
Beoordeling
Omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Aan de verdachte wordt namelijk geen straf of maatregel opgelegd en artikel 9a Sr (schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel) heeft geen toepassing gevonden. Over de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure dus geen inhoudelijke beslissing genomen. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal zij worden veroordeeld in de kosten die verdachte heeft gemaakt om zich tegen de vordering te verdedigen. Omdat niet kan worden vastgesteld welke (afzonderlijke) kosten de verdachte daarvan heeft gemaakt, worden de kosten tot op heden begroot op nihil.
5.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 maart 2023.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 augustus 2021 tot en met 31 augustus 2021 te Rotterdam door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- te negeren dat [slachtoffer01] vooraf heeft gezegd dat zij geen (vaginale en/of anale) penetratie wilde zonder condoom en/of
- onverhoeds en/of stiekem/heimelijk het condoom van zijn penis af te halen en vervolgens onverhoeds en/of stiekem zijn penis zonder condoom in de anus van [slachtoffer01] te brengen, houden en/of bewegen, die [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , te weten het brengen, bewegen en/of houden van zijn penis in de anus van die [slachtoffer01] zonder hierbij een condoom om zijn penis te hebben;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 30 augustus 2021 tot en met 31 augustus 2021 te Rotterdam door (een) feitelijkhe(i)d(en), een ander, te weten [slachtoffer01] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of te dulden, te weten het hebben van onbeschermde seks met verdachte, door
- te negeren dat [slachtoffer01] vooraf had gezegd dat zij geen (vaginale en/of anale) penetratie wilde zonder condoom en/of
- ( vervolgens) onverhoeds en/of stiekem/heimelijk het condoom van zijn penis af te halen en vervolgens onverhoeds en/of stiekem zijn penis zonder condoom in de anus van [slachtoffer01] te brengen, houden en/of bewegen.
( art 284 lid 1 Wetboek van Strafrecht)