ECLI:NL:RBROT:2023:2185

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
ROT 22/3502
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens eigen aandeel van eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag was afgewezen door de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven op basis van een primaire beslissing van 4 februari 2022, die werd bevestigd in een bestreden besluit van 1 juli 2022. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Posthumus, stelde dat hij recht had op een uitkering, maar verweerder concludeerde dat eiser een eigen aandeel had in het geweldsmisdrijf, waardoor hij geen recht had op uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een langdurig conflict was tussen eiser en zijn buurman, waarbij beide partijen aangifte tegen elkaar hebben gedaan. Eiser had op 6 juli 2021 de ruiten van de buurman ingeslagen met een breekijzer, waarna de buurman hem met een mes aanviel. De rechtbank oordeelde dat eiser zich onnodig in een gewelddadige situatie had gebracht en dat zijn eigen aandeel in het geweld bepalend was voor de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag af te wijzen, omdat eiser als eerste geweld had gebruikt.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 17 maart 2023. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3502

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Posthumus),
en

de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. E.K. Meijer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het fonds). Verweerder heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 4 februari 2022 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 1 juli 2022, op het bezwaar van eiser, is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Verschenen zijn: eiser, zijn gemachtigde, verweerders gemachtigde en (eveneens namens verweerder) mr. J.C.M. de Weerd.

Totstandkoming van het besluit

1. Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk tegen hem geplaagd geweldsmisdrijf. Er is sprake van een langdurig conflict tussen eiser en zijn buurman waarbij zowel eiser als zijn buurman aangifte tegen elkaar hebben gedaan. In een dergelijke situatie gelden volgens verweerder hogere eisen voor de onderbouwing van de aannemelijkheid. Omdat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, is daarover nog geen informatie. Verweerder heeft geconcludeerd dat onvoldoende informatie beschikbaar is dat eisers opgave van het gebeurde ondersteunt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder aannemelijk geacht dat eiser slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf [1] , mede op basis van een vonnis van deze rechtbank van 16 maart 2022 (dat tijdens de bezwaarprocedure is gewezen). Omdat eiser een eigen aandeel heeft gehad in het geweldsmisdrijf [2] , heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een uitkering.

Het beroep van eiser

3. In beroep voert eiser aan dat hij, gelet op de omstandigheden van het geval, wel in aanmerking komt voor een gedeeltelijke tegemoetkoming vanwege onevenredig geweld. Op 6 juli 2021 hebben twee voorvallen plaatsgevonden. Bij het eerste voorval heeft eiser met een buigijzer de ruiten van de voordeur van de buurman ingeslagen. Eiser heeft hierbij een vernieling gepleegd en een bedreiging geuit, zonder letsel te veroorzaken bij de buurman. Hiervoor is eiser als verdachte ondervraagd en verder niet vervolgd door het Openbaar Ministerie.
Na het voorval heeft eiser de woning van de buurman verlaten en zag de buurman met twee messen met hoge snelheid zijn kant op komen. Nadat eiser viel, is hij aangevallen door de buurman. Het door de buurman gebruikte geweld (tijdens het tweede voorval) is aan de buurman ten laste gelegd als poging tot doodslag en staat niet in verhouding tot de door eiser gepleegde vernieling en bedreiging.
Eiser betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is geweest van noodweerexces. De eerste situatie was reeds geëindigd en eiser had de woning van de buurman al verlaten. Tussen eiser en de buurman bevonden zich reeds twee woningbreedtes toen de buurman met de messen aan kwam rennen. Omdat eiser de benadeelde partij was in de strafzaak, heeft hij geen hoger beroep kunnen instellen tegen het vonnis. Eiser voert verder aan dat een geslaagd beroep op noodweerexces niet in de weg staat aan een gedeeltelijke tegemoetkoming.

De wet

4.1.
Op basis van artikel 3, eerste lid, en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) kan uitkering worden gedaan aan eenieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4.2.
Op basis van artikel 5 van de Wsg kan een uitkering achterwege blijven, of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Die richten zich tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitkering uit het fonds, zoals blijkt uit het bestreden besluit. De wijze waarop verweerder zijn bevoegdheden als bedoeld in artikelen 3, eerste lid, en 5, van de Wsg uitoefent, kan door de rechtbank slechts terughoudend worden beoordeeld, omdat de beslissing over het al dan niet toekennen van een uitkering uit het fonds berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dit betekent dat het gaat om de vraag of verweerder eisers aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
5.2.
Een uitkering uit het fonds kan op grond van artikel 5 van de Wsg op een geringer bedrag worden bepaald, of achterwege worden gelaten, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer (eiser) is toe te rekenen. Dit wordt het ‘eigen aandeel’ van het slachtoffer genoemd. Bij de toepassing van deze bepaling hanteert verweerder de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (Beleidsbundel). In de Beleidsbundel staat dat (voor de beoordeling van het eigen aandeel) verweerder nagaat of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt verweerder of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. Of een uitkering op een lager bedrag wordt vastgesteld hangt af van de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. In de Beleidsbundel wordt een aantal situaties beschreven van eigen aandeel en hoe dit wordt beoordeeld. Ten tijde van het bestreden besluit gold de Beleidsbundel van 1 augustus 2021.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat eiser een eigen aandeel had. Uit het strafdossier en het strafvonnis volgt dat op de dag van de confrontatie (6 juli 2021) de buurman een mes heeft getoond aan eiser en dat de buurman en eiser elkaar hebben uitgescholden. Eiser en de buurman zijn naar hun eigen woning gelopen waarna de buurman de politie heeft gebeld. Vervolgens is eiser met een buigijzer naar de woning van de buurman gelopen en heeft de ruiten ingeslagen. Daarbij heeft eiser volgens getuigen tegen de verdachte geroepen: "kom maar naar buiten, kom naar buiten kankerjong" en "ik maak je kapot". De buurman heeft daarna een mes gepakt en is daarmee de galerij opgelopen en heeft bekend eiser te hebben gestoken. Geconstateerd is dat bij eiser drie steekverwondingen had. Doordat aannemelijk is dat eiser met een breekijzer de buurman heeft opgezocht en zijn ruiten heeft vernield, vindt de rechtbank het aannemelijk dat eiser zich onnodig in de situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. Het met een breekijzer de ruiten van het appartement van de buurman inslaan (waarbij de buurman glas over zich heen heeft gekregen) en het roepen naar de buurman heeft bij de buurman hevige emoties teweeggebracht die als direct gevolg hebben gehad het gebruik van heftig geweld naar eiser toe. Verweerder heeft daarbij toegevoegd dat een gedeeltelijke tegemoetkoming slechts kan worden toegekend indien bij de aanvrager sprake is van zeer ernstig letsel (letselcategorie 4 [3] of hoger) en dat daarvan in eisers geval geen sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat een gedeeltelijke tegemoetkoming voor eiser in dit geval niet passend wordt geacht.
5.4.
De rechtbank vindt dan ook dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiser een eigen aandeel had. Aangezien eiser daarbij als eerste geweld heeft gebruikt, leidt dat volgens de Beleidsbundel tot een volledige afwijzing van de aanvraag. De rechtbank realiseert zich dat het geweld dat tegen eiser is gepleegd ingrijpend was, en dat de gevolgen voor eiser groot zijn. Omdat het hier gaat om een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven, waarbij vanuit de maatschappij een uitkering wordt toegekend, is de rechtbank echter van oordeel dat een afwijzing van de aanvraag op zijn plaats is.

Conclusie en gevolgen

6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
7. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 3 van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven.
2.Als bedoeld in artikel 5 van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven.
3.Op basis van de letsellijst Schadefonds geweldsmisdrijven zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit (de versie van 1 augustus 2021). Volgens deze letsellijst moet het dan gaan om – kort gezegd – fysiek letsel met blijvende hinderlijke beperkingen, die naar de aard en gevolgen ernstiger zijn dan letselcategorie 3 (bijvoorbeeld langdurige gedeeltelijke afhankelijkheid).