ECLI:NL:RBROT:2023:2310

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
ROT 23/742 en 23/247
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor herstel fundering rijksmonumenten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2023, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld in het kader van een omgevingsvergunning voor het herstel van de fundering van woningen die als rijksmonument zijn aangewezen. Eiser, die eerder huurder was van een van de woningen, heeft bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser, ondanks dat hij op het moment van de verlening van de vergunning geen huurder meer was, wel degelijk belanghebbende is. Dit omdat hij na de renovatie recht heeft op terugkeer naar zijn woning. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit van het college, omdat het in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/742 en 23/247
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 maart 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam derde-partij] uit [plaatsnaam 2](gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het herstel van de fundering van een aantal woningen die als rijksmonument zijn aangewezen. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 17 augustus 2022 aan Stichting Vestia, thans [plaatsnaam 2], een omgevingsvergunning verleend voor het funderingsherstel van de als rijksmonument aangewezen woningen rond de Patrimonium’s Hof in Rotterdam. Met het bestreden besluit van 28 december 2022 heeft het college het bezwaar van eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Het college heeft nadere stukken ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en [naam 2], en de gemachtigde van [plaatsnaam 2] en mr. J.F. Hardeman.

Totstandkoming van het besluit

2. [plaatsnaam 2] is eigenaar van een blok woningen rond de Patrimonium’s Hof in Rotterdam. Deze woningen zijn aangewezen als rijksmonument. [plaatsnaam 2] voert een grootschalige renovatie van de woningen uit. De omgevingsvergunning die met het besluit van 17 augustus 2022 is verleend, maakt het herstel van de fundering van de woningen mogelijk. Dit is de eerste stap in de renovatie en houdt in dat een nieuwe fundering wordt aangebracht door middel van stalen buispalen met een betonvloer ingekast in de dragende wanden. Voor de rest van de renovatie van het rijksmonument is nog geen omgevingsvergunning verleend.
De omgevingsvergunning is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor de activiteiten bouwen en handelingen met gevolgen voor een rijksmonument. [plaatsnaam 2] is inmiddels begonnen met de uitvoering van de werkzaamheden.
2.1.
Eiser was voor het begin van de werkzaamheden huurder en bewoner van een van de woningen, [adres 1]. Sinds augustus 2022 is de huur beëindigd en woont hij in een wisselwoning. Na de renovatie kan eiser terugkeren naar zijn oude woning.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van de omgevingsvergunning. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens het college geen belanghebbende is bij de verlening van de omgevingsvergunning.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij niet zo zeer bezwaar heeft tegen het funderingsherstel en de daarop volgende renovatie als zodanig, maar vooral tegen het feit dat [plaatsnaam 2] het grootste deel van de woningen na de renovatie niet meer als sociale huurwoning zal verhuren.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor het funderingsherstel. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. Eiser voert aan dat het college zijn bezwaar tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser vindt dat hij belanghebbende is bij het primaire besluit. Hij betoogt in dat verband met name dat zijn fundamentele rechten zijn geschonden, namelijk het recht op toegang tot de rechter op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het woonrecht.
5.1.
Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belanghebbende is. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser op de datum van het primaire besluit geen huurder meer was van de woning aan de [adres 1] en vrijwillig (tijdelijk) afstand van zijn huurrecht had gedaan. Dat eiser een optie heeft om de woning na renovatie weer te gaan huren, maakt hem volgens het college niet belanghebbend bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het funderingsherstel.
Volgens verweerder wordt eiser bovendien niet geraakt in een fundamenteel recht of een zakelijk recht. Het woonrecht is niet in het geding, omdat eiser tijdens de renovatie een wisselwoning huurt en het huurrecht is geen zakelijk recht. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat toegang tot de rechter geen fundamenteel recht is waaraan belanghebbendheid kan worden ontleend.
5.2.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Uit artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:1 van de Awb volgt dat alleen een belanghebbende bezwaar kan maken tegen een besluit.
5.3.
Eiser was op het moment dat de omgevingsvergunning werd verleend geen huurder en bewoner meer van de woning aan de [adres 1]. De huur van de woning was toen al beëindigd en eiser had een wisselwoning aanvaard. In de huurovereenkomst voor de wisselwoning is bepaald dat de woning aan de [adres 2] (nieuw nummer) aan eiser wordt aangeboden zodra de renovatie aan het complex is voltooid. Eiser kan na de renovatie dan ook zonder verdere voorwaarden terugkeren naar zijn oude woning. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat hij dit van plan is.
Verder is van belang dat het belang van eiser als voormalig en toekomstig huurder tegengesteld is aan het belang van [plaatsnaam 2] als verhuurder. Er is in dit geval dan ook geen sprake van een afgeleid belang.
Dat eiser ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning geen huurder en bewoner meer was van de woning aan de [adres 1], betekent niet dat eiser geen belanghebbende meer was. Eiser is alleen vanwege de renovatie en slechts voor de duur daarvan geen huurder en bewoner meer van deze woning. Na de renovatie heeft hij een recht op terugkeer. Deze omstandigheid maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat eiser een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het primaire besluit.
Gelet hierop kan eiser worden aangemerkt als belanghebbende bij de verlening van de omgevingsvergunning. Het college heeft het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:1 van de Awb. De beroepsgrond slaagt.
Is er aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen?
6. Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb af te wijzen.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er in dit geval ook geen aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
7.1.
Wat hiervoor onder 5.3 is overwogen heeft tot gevolg dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat het college een nieuwe, inhoudelijke beslissing op het bezwaar van eiser moet nemen. Een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb zou in dit geval kunnen inhouden dat het primaire besluit van 17 augustus 2022 wordt geschorst in afwachting van de nieuwe beslissing op bezwaar.
7.2.
Eiser betoogt dat het funderingsherstel en de rest van de renovatie onlosmakelijke activiteiten zijn die tegelijk hadden moeten worden aangevraagd. Het opsplitsen in twee delen is volgens hem niet mogelijk. Eiser wijst erop dat het in beide gevallen gaat om een handeling met betrekking tot een rijksmonument.
Daarnaast betoogt eiser dat het primaire besluit met de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden voorbereid in plaats van met de reguliere procedure. Hij stelt dat er advies is gevraagd aan de gemeentelijke Commissie Welstand en Monumenten en dat in dit geval tevens advies had moeten worden gevraagd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Volgens eiser had hij inspraakrecht en vervolgens toegang tot de rechter gehad als de uitgebreide voorbereidingsprocedure was gevolgd.
Verder voert eiser aan dat de aanvraag niet voldoet aan de eisen van artikel 5.6 van de Regeling omgevingsrecht, omdat een aantal gegevens over het funderingsherstel ontbreekt.
7.3.
Uit artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo volgt dat een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking moet hebben op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vormen het herstel van de fundering en de renovatie van de woningen geen onlosmakelijke activiteiten in de zin van die bepaling. Het gaat om twee verschillende, fysiek van elkaar te onderscheiden activiteiten met betrekking tot het rijksmonument.
7.4.
De voorzieningenrechter ziet daarnaast geen grond voor het oordeel dat het primaire besluit met de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden voorbereid.
Op grond van artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, is aangewezen. Het college heeft gesteld dat geen sprake is van een geval waarin op grond van artikel 6.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht advies aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed moet worden gevraagd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit standpunt niet onjuist. Er is geen sprake van het ingrijpend wijzigen van een rijksmonument met gevolgen die vergelijkbaar zijn met het slopen van een rijksmonument. Daarbij is mede van belang dat de omgevingsvergunning alleen betrekking heeft op het herstel van de fundering van de woningen en dat uit de stukken blijkt dat de vloeren van de woningen al eerder zijn vernieuwd. De voorzieningenrechter volgt eiser bovendien niet in zijn standpunt dat met het wijzigen van sociale huurwoningen naar vrijesectorwoningen na de renovatie een nieuwe bestemming aan het rijksmonument wordt gegeven. Voor zover dat al het geval zou zijn, is dat geen rechtstreeks gevolg van de activiteiten die met het primaire besluit zijn vergund.
Daarnaast volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is vanwege het enkele feit dat de gemeentelijke monumentencommissie om advies is gevraagd.
7.5.
In artikel 5.6 van de Regeling omgevingsrecht is bepaald welke gegevens en bescheiden de aanvrager moet verstrekken in of bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument, anders dan door een activiteit als bedoeld in de artikelen 5.1 tot en met 5.5, of voor het herstellen van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat deze bepaling in dit geval van toepassing is. Wanneer rekening wordt gehouden met de wijzingen die in het verleden al aan het rijksmonument zijn aangebracht, zoals het vernieuwen van de vloeren, is niet aannemelijk dat het rijksmonument wordt ontsierd of in gevaar gebracht door het funderingsherstel waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.
7.6.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen grond voor de verwachting dat het primaire besluit in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Bovendien is ter zitting gebleken dat de werkzaamheden aan de fundering, voor zover het de woning van eiser betreft, al bijna helemaal voltooid zijn. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om het primaire besluit met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb te schorsen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:1 van de Awb. De voorzieningenrechter vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.1.
De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft het college hiervoor een termijn van twaalf weken. Zoals onder 7 e.v. is overwogen, is er geen aanleiding om in afwachting daarvan een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb.
8.2.
Het verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81, eerste lid, wordt afgewezen.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Teuben, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2023.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.