ECLI:NL:RBROT:2023:2403

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1140 / FT EA 22/1141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een verzoeker onder beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord, ingediend door een verzoeker die onder beschermingsbewind staat. De verzoeker, die arbeidsongeschikt is en een Wajong-uitkering ontvangt, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn negentien schuldeisers, waarvan veertien hebben ingestemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van de verzoeker € 25.474,48 bedraagt, na het schrappen van vorderingen van twee schuldeisers. De beschermingsbewindvoerder heeft het minnelijk traject uitgevoerd en verklaard dat het voorstel het maximaal haalbare is. De rechtbank heeft de weigering van vijf schuldeisers om in te stemmen met de regeling beoordeeld en geconcludeerd dat hun belangen niet zwaarder wegen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers die wel instemden. De rechtbank heeft het verzoek om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedwongen schuldregeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de verzoeker en de instemmende schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 13 februari 2023
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 22 december 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een negental schuldeisers, te weten:
[schuldeiser 1];
[schuldeiser 2], in behandeling bij Intrum (hierna: [schuldeiser 2]);
[schuldeiser 3], in behandeling bij Hoist Finance (hierna: [schuldeiser 3]);
[schuldeiser 4], in behandeling bij Credios Incasso (hierna: [schuldeiser 4]);
[schuldeiser 5], in behandeling bij Intrum (hierna: [schuldeiser 5]);
[schuldeiser 6], in behandeling bij Intrum (hierna: [schuldeiser 6]);
[schuldeiser 7], in behandeling bij Direct Pay (hierna: [schuldeiser 7]);
[schuldeiser 8], in behandeling bij Bos Incasso (hierna: [schuldeiser 8]);
[schuldeiser 9], in behandeling bij Intrum (hierna: [schuldeiser 9]),
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Bij brief van 4 januari 2023 heeft Direct Pay (mede namens [schuldeiser 7]) aan de beschermingsbewindvoerder te kennen gegeven dat zij alsnog instemt met de aangeboden schuldregeling. Verder heeft Bos Incasso bij brief van 11 januari 2023 aan de rechtbank te kennen gegeven dat [schuldeiser 8] alsnog akkoord gaat met de aangeboden regeling.
Op 10 januri 2023 heeft de beschermingsbewindvoerder de rechtbank nadere stukken toegestuurd. Uit de stukken blijkt dat de Belastingdienst – bij brief van 5 januari 2023 – en [schuldeiser 4] – bij e-mailbericht van 19 december 2022 – aan de schuldbemiddelaar kenbaar hebben gemaakt dat zij geen vordering meer op verzoeker hebben.
Ter zitting van 6 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoeker], verzoeker, vergezeld door zijn moeder;
  • de heer G.J. van Rossen, werkzaam bij Modus Vivendi Meerderjarigenbewind B.V., beschermingsbewindvoerder, daarnaast uitvoerder van het minnelijk traject (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer I.P van Rossen, advocaat van verzoeker, werkzaam bij Richard Korver Advocaten.
[schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] (de weigerende schuldeisers) zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift negentien schuldeisers, die in totaal één preferente en twintig concurrente vorderingen op verzoeker hebben. Uit de schuldenlijst die bij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is gevoegd blijkt dat de schuldeisers gezamenlijk een bedrag van € 26.718,12 van verzoeker te vorderen hebben. Uit de nagestuurde brieven volgt dat van die schuldeisers, de Belastingdienst en [schuldeiser 4] zich op het standpunt stellen dat zij geen vordering meer hebben, waardoor de schuldenlast € 1.243,64 lager uitvalt. De totale schuldenlast komt dan neer op € 25.474,48.
Verzoeker heeft bij brief van 29 september 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 15,29 % aan de preferente schuldeisers en 7,64 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Blijkens de bijlagen is dit voorstel gebaseerd op een totale schuldenlast van € 25.432,77.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Verzoeker ontvangt al sinds 2008 een Wajong-uitkering. Verzoeker is ten gevolge van zijn psychische klachten voor 80 tot 100 % arbeidsongeschikt verklaard. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds het opstarten van het schuldregelingstraject, te weten 29 september 2021, geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan. Voorts is er sindsdien maandelijks een bedrag ten behoeve van de schuldeisers gereserveerd, met een totaalbedrag van € 3.435,52. Zijn vaste lasten worden tijdig door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Verder is desgevraagd ter zitting verklaard dat het minnelijk traject door de beschermingsbewindvoerder is uitgevoerd, die hierin dus ook als schuldhulpverlener is opgetreden. De beschermingsbewindvoerder en verzoeker hebben verklaard dat de beschermingsbewindvoerder vanaf het begin van dat traject persoonlijk betrokken is geweest en ook alle brieven binnen het minnelijk traject van hem uit zijn gegaan. Ook heeft de beschermingsbewindvoerder aangegeven dat hij persoonlijk het minnelijk schuldsaneringstraject zal blijven monitoren.
Veertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] stemmen hier niet mee in. Zij hebben samen een vordering van € 7.889,45 op verzoeker, welke 30,97 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

[schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] hebben niet gereageerd op het voorstel van verzoeker en worden om die reden als weigerende schuldeisers aangemerkt.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben zij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 29,52 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk veertien van de negentien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige, te weten de heer G.J. van Rossen, werkzaam bij Modus Vivendi Meerderjarigenbewind B.V., die in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van verzoeker een minnelijk schuldregelingstraject heeft uitgevoerd op grond van artikel 48 lid 1 sub c van de Wet op het consumentenkrediet.
Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. De rechtbank stelt daarbij vast dat de schuldenlast zoals opgegeven in het wsnp-verzoekschrift weliswaar gewijzigd is ten opzichte is van het aanbod in september 2021, maar dat dit geen materiele wijziging is als gevolg waarvan de schuldeisers nadeel zullen ondervinden. De lange looptijd van het minnelijk traject heeft te maken gehad met onzekerheid in een andere procedure. Gedurende die periode is reeds gespaard conform het voorstel van 29 september 2021.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker meer dan 14 jaar een Wajong-uitkering ontvangt. Verzoeker is ten gevolge van zijn psychische klachten voor 80 tot 100 % arbeidsongeschikt verklaard. Gelet is het maar de vraag of er de komende jaren nog een hogere afdrachtsmogelijkheid zal ontstaan. Niettemin is in het voorstel gekozen voor een prognose-akkoord, hetgeen betekent dat een eventuele toename in afdrachtscapaciteit alsnog aan de schuldeisers zal toekomen. Het voorstel is dan ook te beschouwen als het maximaal haalbare.
Door de beschermingsbewindvoerder is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker staat al sinds 2016 onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Daarnaast heeft de beschermingsbewindvoerder desgevraagd verklaard dat hij het minnelijk traject zal blijven monitoren.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 6], [schuldeiser 5] en [schuldeiser 9] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van S. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.