ECLI:NL:RBROT:2023:2404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 23/103 / FT EA 23/104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in het kader van een moratorium op ontruiming van woonruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij verzoekster een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster, die stabiele inkomsten heeft, verzoekt om een moratorium van zes maanden om ontruiming van haar woonruimte te voorkomen. De rechtbank heeft eerder op 31 januari 2023 een voorlopige voorziening toegewezen en de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 6 februari 2023. Tijdens deze zitting is verweerster, die opgeroepen was, niet verschenen.

Verzoekster heeft aangegeven dat een ontruiming van haar woning niet wenselijk is, vooral omdat zij drie minderjarige kinderen heeft, waaronder een zorgkind. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verweerster op 2 februari 2023 zou overgaan tot ontruiming. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in een stabiele situatie met haar kinderen wil blijven wonen, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren.

De rechtbank heeft de gevraagde voorlopige voorziening toegewezen, onder de voorwaarde dat verzoekster haar lopende huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid voor schuldhulpverlening om verslag uit te brengen over de voortgang van de schuldregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 13 februari 2023
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats 1],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 31 januari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 31 januari 2023 heeft de rechtbank de voorziening voorlopig toegewezen en de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 6 februari 2023 te 10.00 uur.
Ter zitting van 6 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • [verzoeker], verzoekster;
  • de heer mr. P.A. Loeff, wsnp-bewindvoerder en als schuldhulpverlener betrokken vanuit de Pilot Wsnp van Bureau Wsnp (hierna: schuldhulpverlening);
  • [naam], belangstellende / ex-partner van verzoekster.
[verweerster], wonende te [woonplaats 2] (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft zich ter onderbouwing van haar verzoek op het standpunt gesteld dat zij over voldoende middelen beschikt om haar vaste lasten te voldoen. Met verweerster is een geschil ontstaan over gebreken in de huurwoning (vochtproblemen), hetgeen voor verzoekster reden is geweest om de huurbetalingen op te schorten. Verzoekster heeft, nadat de kantonrechter vonnis heeft gewezen (en het beroep op opschorting heeft afgewezen), de huurtermijnen over de maanden december 2022, januari 2023 en februari 23 voldaan.
Verder heeft zij op 14 december 2022 een bedrag van € 4.200,-- aan de verhuurder heeft overgemaakt ter aflossing van de huurachterstand. Voorts heeft verzoekster verklaard dat een ontruiming van de woonruimte niet wenselijk is. Zij heeft drie minderjarige kinderen, waaronder een zorgkind met het syndroom van Down. Een ontruiming zal voor destabiliteit zorgen binnen het gezin. Zij wil graag dat er een oplossing komt voor haar schuldenproblematiek. Daarom heeft zij ervoor gekozen om zich te melden bij schuldhulpverlening.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat er op korte termijn een aanbod aan de schuldeisers van verzoekster zal worden gedaan. Zijns inziens is – mede gelet op het aantal schuldeisers (zes) – een termijn van zes maanden voldoende om een minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen.

3..Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk of ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 19 januari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 2 februari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij samen met haar kinderen in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 17 november 2022 ten uitvoer kan leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde voorziening noodzakelijk en gerechtvaardigd is teneinde verzoekster in de gelegenheid te stellen in het minnelijk traject tot overeenstemming met haar schuldeisers over een schuldregeling te komen. Alle waarborgen om tot een reële minnelijke regeling te komen zijn aanwezig. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat schuldhulpverlening op korte termijn een aanbod aan de schuldeisers van verzoekster zal doen. Verder is voldoende aannemelijk gemaakt dat de vaste lasten tijdig zullen worden voldaan. Verzoekster ontvangt een stabiel inkomen uit haar parttime dienstbetrekking, kinderalimentatie en toeslagen. De huurtermijnen van de maanden december 2022, januari 2023 en februari 2023 zijn betaald. Ook heeft verzoekster laten zien dat zij zich heeft ingezet om tot een oplossing te komen voor haar schuldenproblematiek. Zij heeft op 14 december 2022 een bedrag van € 4.200,- aan de verhuurder voldaan ter aflossing van de achterstallige huurschuld. Verder weegt de rechtbank mee dat een ontruiming van de woonruimte de stabiele situatie – waarin verzoekster en haar kinderen zich thans bevinden – in gevaar brengt. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 17 november 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van S. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.