ECLI:NL:RBROT:2023:2415

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
C/10/641701 / HA ZA 22-568
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onttrekkingen van de bankrekening van erflater door executeur

In deze zaak vorderde [eiser01], in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van [naam01], de terugbetaling van onttrekkingen van de bankrekening van de overledene, totaal €96.550,-, door [gedaagde01], die jarenlang als mantelzorger fungeerde. De vordering was gebaseerd op de stelling dat deze onttrekkingen zonder recht of titel waren gedaan, wat zou leiden tot onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, oordelend dat er geen bewijs was dat de onttrekkingen onterecht waren. De rechtbank overwoog dat [gedaagde01] een schenking van €50.000,- had ontvangen, die niet in strijd was met de eerdere zuinigheid van [naam01], en dat de contante geldopnamen van €46.550,- niet konden worden aangemerkt als onrechtmatig. De rechtbank concludeerde dat [eiser01] ontvankelijk was in zijn vordering, maar dat deze ongegrond was. Tevens werd [eiser01] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde01].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/641701 / HA ZA 22-568
Vonnis van 22 februari 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser01], in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [naam01] ,
wonende te Berkenwoude,
eiser,
advocaat mr. P.C.M. Ouwens te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Poortugaal,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Hueting te Brielle.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 juli 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 12 oktober 2022, met producties;
  • de door [eiser01] overgelegde beslagstukken.
1.2.
Op 2 februari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. [eiser01] was aanwezig, bijgestaan door mr. O. Zaïr en mr. P.C.M. Ouwens. [gedaagde01] was eveneens aanwezig, bijgestaan door mr. H.M. Hueting.

2..De beoordeling

2.1.
[eiser01] was jarenlang de boekhouder en is thans executeur en enig erfgenaam van wijlen [naam01] (hierna: [naam01] ), die op 9 juni 2021 is overleden. [eiser01] vordert in deze procedure, kort gezegd, (terug)betaling door [gedaagde01] (jarenlang de mantelzorger van [naam01] ) van onttrekkingen van de bankrekening van [naam01] van totaal € 96.550,-, met rente, buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten. Hij stelt daartoe dat deze onttrekkingen zonder recht of titel zijn gedaan en dat daarom sprake is van onverschuldigde betaling, althans ongerechtvaardigde verrijking, althans onrechtmatige daad.
Niet-ontvankelijkheid
2.2.
[gedaagde01] wordt niet gevolgd in haar stelling dat [eiser01] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Volgens [gedaagde01] overschrijdt [eiser01] zijn taak als executeur, omdat hij goederen alleen te gelde mag maken ter voldoening van schulden, terwijl er geen schulden meer zijn. De onderhavige vordering betreft echter niet het te gelde maken van goederen. Nu de executeur gedurende zijn beheer bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt (artikel 4:145, tweede lid, BW en tevens bepaald in het testament van [naam01] ) is [eiser01] daarom ontvankelijk in zijn vordering.
Schenking € 50.000,-
2.3.
De onttrekking waarop [eiser01] een beroep doet betreft in de eerste plaats een overboeking van € 50.000,- door [naam01] aan [gedaagde01] op 21 augustus 2020 met de omschrijving ‘schenking mantel zorg’. [eiser01] schetst het beeld dat [naam01] altijd zuinig was en fiscaal geïnteresseerd en dat [naam01] zijn bankzaken met [eiser01] , die hem eens per kwartaal voor de gezelligheid bezocht en eens per jaar de aangifte inkomstenbelasting verzorgde, placht te bespreken. Omdat deze schenking niet met hem is besproken en hoger is dan de gebruikelijke jaarlijkse schenkingen ter hoogte van de fiscale schenkingsvrijstelling, betwijfelt [eiser01] of het inderdaad om een schenking door [naam01] gaat.
2.4.
Niet in geschil is dat [naam01] tot het eind van zijn leven helder van geest was en de overschrijvingskaart voor de overboeking van de € 50.000,- zelf heeft ondertekend. Nog daargelaten dat het een zuinig mens vrijstaat om van inzicht te veranderen, neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat [eiser01] ter zitting heeft bevestigd dat het in dit geval fiscaal niet uitmaakte of het bedrag van € 50.000,- werd geschonken dan wel door vererving zou worden verkregen. De schenking was daarom niet strijdig met eerdere zuinigheid en fiscale interesse van [naam01] . Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat de schenking in lijn is met het testament van [naam01] , waarin hij [gedaagde01] voor 85% van zijn nalatenschap als erfgenaam had benoemd. Bij deze stand van zaken ontbreken voldoende objectieve aanknopingspunten om te betwijfelen of [naam01] deze schenking heeft willen doen of om te kunnen oordelen dat zich enigerlei vorm van financieel misbruik van [naam01] door [gedaagde01] heeft voorgedaan. Daarom kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad aan de zijde van [gedaagde01] .
Geldopnamen tot een beloop van € 46.550,-
2.5.
De onttrekking betreft in de tweede plaats contante geldopnamen in de periode van 1 januari 2020 tot het overlijden van [naam01] op 9 juni 2021, tot een beloop van € 46.550,-. Blijkens een door [eiser01] ter zitting overgelegd overzicht gaat het om geldopnamen van meestal € 1.000,- en soms € 500,-. Ter zitting heeft [eiser01] desgevraagd toegelicht dat er maar één bankrekening is en dat het banksaldo op 1 januari 2018 afgerond € 157.000,- bedroeg, op 1 januari 2019 € 139.000,-, op 1 januari 2020 € 126.000,-, op 1 januari 2021 € 41.000,- en per overlijdensdatum ongeveer € 7.000,-. Wanneer veronderstellenderwijs van de juistheid van deze gegevens wordt uitgegaan – nu [eiser01] heeft verzuimd om bankrekeningafschriften te overleggen is de juistheid door [gedaagde01] ter zitting bij gebrek aan wetenschap betwist – volgt hieruit dat in 2018 sprake was van een vermogensafname van € 18.000,-, in 2019 van € 13.000,-, in 2020 (corrigerend voor de al besproken overboeking van € 50.000,-) van € 35.000,- en in de periode in 2021 van € 34.000,-. Zoals ter zitting besproken komt dit over 2018 en 2019 neer op een besteding van ongeveer € 300,- per week en gedurende de in geschil zijnde periode van 1 januari 2020 tot 9 juni 2021 op een besteding van ongeveer € 900,- per week (op zitting is iets minder nauwkeurig schattend uitgegaan van € 1.000,- per week).
2.6.
Ter zitting heeft [gedaagde01] op dit punt toegelicht dat zij al vanaf rond 2007, toen de partner van [naam01] (tevens nicht van [gedaagde01] ) overleed, voor wie [gedaagde01] ook had gezorgd, met regelmaat geld ging opnemen met [naam01] , eerst met zijn auto en later, toen hij niet meer reed, met de hare. Vaak ging het om € 1.000,- en soms om € 500,-. In de laatste tijd van zijn leven werd [naam01] , die eerder nog “beknibbelend” was geweest, volgens [gedaagde01] vrijer in zijn uitgeven. Dat uitte zich in uit eten gaan, koffie drinken met wat lekkers en op vakantie gaan. Daarnaast kreeg [naam01] in de laatste tijd van zijn leven, toen [gedaagde01] bij [naam01] was ingetrokken om hem te verzorgen, meer bezoek en dan maakten ze het gezellig met hapjes of een barbecue. Zelf kreeg [gedaagde01] hoegenaamd geen geld van de gepinde bedragen, aldus [gedaagde01] .
2.7.
Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat het kennelijk veranderde patroon van geldopnames en uitgaven vragen oproept bij [eiser01] , heeft deze tegen de achtergrond van het bovenstaande naar het oordeel van de rechtbank toch onvoldoende onderbouwd dat er contant opgenomen gelden naar [gedaagde01] zijn gevloeid, laat staan dat dit tegen de wil van [naam01] of als gevolg van enigerlei vorm van financieel misbruik van [naam01] door [gedaagde01] zou zijn gebeurd. Daarbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat [naam01] bij levenstestament/algemene volmacht van 3 december 2015 [gedaagde01] heeft aangesteld als zijn gevolmachtigde en [gedaagde01] op enig moment kennelijk ook in het bezit van een bankpas van zijn bankrekening heeft gesteld. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat [naam01] – helder van geest en kennelijk financieel betrokken – geen kennis heeft genomen van zijn (naar tussen partijen niet in geschil is: papieren) bankafschriften, zodat wanneer sprake zou zijn geweest van heimelijke geldopnames door [gedaagde01] , [naam01] dit zou hebben waargenomen. Al met al is ook ten aanzien van de contante geldopnames onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad aan de zijde van [gedaagde01] .
2.8.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser01] moeten worden afgewezen.
2.9.
[eiser01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 3.760,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 1.880,-). Dit is totaal € 3.846,-.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser01] af;
3.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten die aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag worden vastgesteld op € 3.846,-;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.
3120