ECLI:NL:RBROT:2023:2423

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
10236370 CV EXPL 22-4929 incident
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende erfrechtelijke vordering tussen broer en zus

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een incident in een erfrechtelijke procedure tussen twee partijen, [eiser01] en [gedaagde01], die broer en zus zijn. De vader van partijen, [naam01], is op 3 mei 2010 overleden, en de moeder, [naam02], is op 18 april 2020 overleden. De nalatenschap van de vader is verdeeld volgens een testament uit 1991, terwijl de moeder in haar testament uit 2018 [eiser01] onterfde en de nalatenschap verdeelde tussen [gedaagde01] en [naam03].

[eiser01] vordert in de hoofdzaak onder andere vaststelling van de omvang van de nalatenschap en betaling van de legitieme portie van 25% van het saldo van de nalatenschap. [gedaagde01] heeft in het incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart, omdat de vordering van [eiser01] de competentiegrens van de kantonrechter overschrijdt. Na een vermindering van eis door [eiser01] blijkt echter dat de vordering niet meer boven de grens van € 25.000,- uitkomt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering in het incident moet worden afgewezen, omdat na de vermindering van eis geen sprake is van een overschrijding van de competentiegrens. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De kantonrechter heeft tevens een mondelinge behandeling in de hoofdzaak bepaald, waarbij partijen hun verhinderdagen moeten doorgeven en [eiser01] de gelegenheid krijgt om een conclusie van antwoord in reconventie in te dienen. De beslissing is op 9 maart 2023 genomen en het vonnis is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10236370 CV EXPL 22-4929
datum uitspraak: 9 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident en in reconventie,
gemachtigde: mr. G. Laurman,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident en in reconventie,
gemachtigde: mr. J.H. Rodenbrug.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd, omdat hun achternamen niet onderscheidend zijn.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 1 december 2022, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid tevens conclusie van eis in reconventie, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende akte vermindering van eis in de hoofdzaak.

2..De beoordeling

2.1.
[eiser01] en [gedaagde01] zijn broer en zus. Hun vader, [naam01] , is op 3 mei 2010 overleden. Zijn nalatenschap is verdeeld conform de in het testament van 24 september 1991 bepaalde ouderlijke boedelverdeling. [naam02] (de moeder van [eiser01] en [gedaagde01] en echtgenote van [naam01] ) is op 18 april 2020 overleden. In haar testament van 24 april 2018 heeft zij [eiser01] onterfd en als haar erfgenamen aanwezen voor de ene helft [gedaagde01] en voor de andere helft [naam03] (de gewezen echtgenote van [eiser01] ) en haar kinderen.
2.2.
In de dagvaarding vordert [eiser01] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de omvang van de nalatenschap van [naam01] en die van [naam02] worden vastgesteld, zoals omschreven in punt 46 van de dagvaarding;
[gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de legitieme portie ten bedrage van 25% van het saldo van de nalatenschap, zoals deze berekend zal worden aan de hand van de door de rechtbank toe te wijzen vermeerdering van baten, het saldo van deze portie vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 18 april 2020 tot de dag van algehele betaling;
[gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten.
2.3.
[gedaagde01] vordert in het incident dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de rechtbank. [gedaagde01] legt hieraan ten grondslag dat de primaire vordering van [eiser01] luidt dat de kantonrechter de erfrechtelijke vordering van hemzelf en [gedaagde01] in de nalatenschap van [naam01] vaststelt op € 98.846,46. Dit bedrag gaat de absolute competentiegrens van de kantonrechter van maximaal € 25.000,- te boven, zodat de kantonrechter niet bevoegd is en de zaak moet worden verwezen naar de rechtbank.
2.4.
[eiser01] heeft vervolgens in zijn conclusie van antwoord in het incident tevens houdende akte vermindering van eis in de hoofdzaak zijn primaire eis verminderd en gewijzigd in:
i. vast te stellen dat ter zake van de nalatenschap van vader een bedrag van € 3.333,33 alsnog dient te worden bijgeteld bij het reeds vastgestelde bedrag van de nalatenschap van vader, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2010 tot en met 18 april 2020, zoals gemotiveerd in de punten 10 tot en met 12 van de dagvaarding.
2.5.
In artikel 93, aanhef en onder a, Rv is onder meer bepaald dat zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,- door de kantonrechter worden behandeld en beslist. De kantonrechter constateert dat na de vermindering van eis geen sprake is van een overschrijding van de competentiegrens van € 25.000,-. De vordering sub 1 betreft immers een bedrag van € 3.333,33 en de sub 2 gevorderde legitieme portie bedraagt volgens [eiser01] blijkens de dagvaarding € 7.351,62. Dit wordt niet anders wanneer de al verschenen rente wordt bijgeteld. De incidentele vordering moet daarom worden afgewezen.
2.6.
Gelet op de relatie tussen partijen, worden de proceskosten in het incident gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.7.
De kantonrechter zal in de hoofdzaak een mondelinge behandeling bepalen om de zaak met partijen te bespreken en te onderzoeken of partijen samen tot een oplossing kunnen komen. Partijen worden voor het bepalen van een mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om hun verhinderdagen op te geven. [eiser01] krijgt tevens de gelegenheid om uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling een conclusie van antwoord in reconventie in te dienen.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
3.3.
bepaalt dat partijen op de rol van
donderdag 23 maart 2023hun verhinderdagen moeten doorgeven voor de maanden mei, juni en juli 2023, waarna een mondelinge behandeling zal worden bepaald, en bepaalt tevens dat [eiser01] uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling een conclusie van antwoord in reconventie mag indienen;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken.
31688