ECLI:NL:RBROT:2023:2532

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
10/750496-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor wapenbezit, wapenhandel en deelname aan criminele organisatie

In de zaak tegen Mega Hoen heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden voor wapenbezit, wapenhandel, deelname aan een criminele organisatie en het overdragen van een automatisch vuurwapen met munitie. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding partieel nietig was, maar dat de overige aanklachten wel voldeden aan de vereisten van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in vuurwapens en verdovende middelen. De verdachte heeft samen met anderen een automatisch vuurwapen overgedragen en was in het bezit van meerdere vuurwapens en munitie. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de toename van geweldsincidenten met vuurwapens in de samenleving. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten en de rechtbank heeft een gevangenisstraf opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft ook besloten dat de in beslag genomen wapens en munitie onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750496-19
Datum uitspraak: 24 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [plaats01] ,
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 3 februari 2023 en 24 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Deze feiten betreffen onder meer het medeplegen van het voorhanden hebben of overdragen van (automatische) vuurwapens, wapenhandel en de deelname aan een criminele organisatie;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring, onttrekking aan het verkeer en teruggave aan de verdachte van een aantal in beslag genomen voorwerpen.

4.Inleiding

In september 2018 werd aan het onderzoeksteam van de politie een proces-verbaal verstrekt van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) van de eenheid Rotterdam, met daarin de melding dat in 2015 informatie was ontvangen met de volgende inhoud: ‘
[voornaam medeverdachte01] zorgt voor de inkoop van vuurwapens vanuit onder andere Kroatië. [voornaam medeverdachte01] heeft de contacten voor de handel in vuurwapens overgenomen van zijn vader [naam01] . Het gaat om omgebouwde wapens’.
Met [voornaam medeverdachte01] zou de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna ook: [voornaam medeverdachte01] ) zijn bedoeld. Met [naam01] zou [naam01B] zijn bedoeld, de vader van de medeverdachten [voornaam medeverdachte01] en [medeverdachte02] (hierna ook: [voornaam medeverdachte02] ).
In de loop van 2018 kwam bij het TCI de informatie binnen dat [voornaam medeverdachte01] zich nog steeds bezighield met de handel in vuurwapens. Het zou onder andere gaan om omgebouwde handvuurwapens en zwaardere wapens uit Oost-Europa. [voornaam medeverdachte01] zou in dat verband samenwerken met familieleden.
In 2018 werd TCI-informatie ontvangen omtrent de medeverdachte [medeverdachte03] (hierna ook: [voornaam medeverdachte03] ), de neef van de medeverdachten [voornaam medeverdachte01] en [voornaam medeverdachte02] : ook hij zou handelen in vuurwapens van groot en klein kaliber.
[medeverdachte01] is op grond van deze informatie per 2 oktober 2018 aangemerkt als verdachte van overtreding van de Wet wapens en munitie. De medeverdachte [medeverdachte03] is eveneens per 2 oktober 2018 aangemerkt als verdachte.
Het politieonderzoek richtte zich aanvankelijk voornamelijk op [voornaam medeverdachte01] en [voornaam medeverdachte03] . Besloten is tot de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Er zijn onder meer telefoons getapt, er is sprake geweest van stelselmatige observatie en camera-observatie, er is vertrouwelijke communicatie opgenomen en er is overgegaan tot het doen van pseudokopen. Uiteindelijk zijn ook de verdachte en [medeverdachte02] aangemerkt als verdachten.
Een en ander heeft geleid tot de aanhouding van meerdere verdachten, waaronder de verdachte, [voornaam medeverdachte03] , [voornaam medeverdachte02] en [medeverdachte01] op 3 december 2019 op grond van de verdenking zoals in de tenlastelegging vermeld.

5.Geldigheid van de dagvaarding

Ambtshalve beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de onder 3, laatste gedachtestreepje, ten laste gelegde “overtreding van de Geneesmiddelenwet” voldoende specifiek is om te voldoen aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. In de tenlastelegging wordt niet verwezen naar specifieke bepalingen van de Geneesmiddelenwet, noch naar specifieke gedragingen waarmee de Geneesmiddelenwet zou worden overtreden. Daarnaast ontbreekt het aan een separaat zaaksdossier of anderszins afgekaderd deel van het dossier dat ziet op de mogelijke overtreding van de Geneesmiddelenwet. Ook als het gedachtestreepje wordt bezien in samenhang met het dossier is dus nog steeds onvoldoende duidelijk waartegen de verdachte zich op dit punt dient te verweren. Dit gebrek in de dagvaarding wordt niet geheeld door de ter zitting gegeven toelichting van de officier van justitie dat met “overtreding van de Geneesmiddelenwet” is gedoeld op de handel in ketamine.
Conclusie
De dagvaarding is partieel nietig ten aanzien van de zinsnede “overtreding van de Geneesmiddelenwet”. Voor het overige voldoet de dagvaarding aan de vereisten van artikel 261 Sv en is deze dan ook geldig.

6.Voorbereidend onderzoek

Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de TCI-processen-verbaal moeten worden uitgesloten van het bewijs, mede in het licht van artikel 344a, derde lid, Sv en het feit dat de verdediging heeft verzocht de anonieme bronnen als getuigen te mogen ondervragen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van de verdediging, omdat de TCI-processen-verbaal niet als bewijsmiddel zullen worden gebezigd.

7.Waardering van het bewijs

Algemene overwegingen ten aanzien van alle feiten
Tap- en OVC-gesprekken en overige telecommunicatie
Ten aanzien van de tap- en OVC-gesprekken en overige telecommunicatie overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de verschillende gesprekken en berichten in het procesdossier in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de interpretaties die de politie heeft gegeven aan de in die gesprekken en berichten gebruikte termen/woorden gerechtvaardigd. Deze interpretaties zijn daarom voor het bewijs gebruikt. Het procesdossier bevat een grote hoeveelheid tap- en OVC-gesprekken en WhatsAppberichten. Het strekt te ver deze gesprekken en berichten integraal op te nemen in het lichaam van dit vonnis. De rechtbank heeft daarom gekozen voor de samengevatte weergave van een representatieve selectie daarvan.
Grootspraak
De verdediging heeft bepleit dat hoewel de verdachte en medeverdachten tap- en OVC-gesprekken voerden over de handel in vuurwapens en verdovende middelen, onvoldoende duidelijk is of zij zich daar ook daadwerkelijk mee bezighielden. Volgens de verdediging was veelal sprake van bluf of grootspraak.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de door de verdachte gegeven lezing van de gesprekken geen steun in het dossier. Het is onaannemelijk dat de uitvoerige en gedetailleerde gesprekken over de handel in wapens en drugs die verdachte en zijn medeverdachten voerden, louter fictief zouden zijn. De verdachte heeft geen redenen aangevoerd waarom hij jegens medeverdachten zou hebben moeten bluffen of grootspraak zou hebben moeten gebruiken.
Bovendien heeft de verdachte – zoals hierna zal worden besproken – op 20 september 2019 samen met anderen een automatisch vuurwapen overgedragen en heeft hij in de woning waar hij verbleef twee vuurwapens en munitie voorhanden gehad. Er is dus wel degelijk sprake van daadwerkelijke betrokkenheid van de verdachte bij de wapenhandel.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat wat in de gesprekken te lezen valt, namelijk dat verdachte zich bezighield met de handel in vuurwapens en verdovende middelen, klopt.
Overwegingen per feit
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde (zaaksdossier 4, pseudokoop 3)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte is niet betrokken geweest bij de communicatie over het vuurwapen, de aflevering van het vuurwapen of de overdracht van het vuurwapen op 20 september 2019 te Rijswijk. Pas vele maanden later vindt er een fotoconfrontatie plaats waarbij de verdachte wordt herkend door een van de undercoveragenten en deze herkenning levert geen wettig bewijs op, mede omdat er geen foto van de broer van de verdachte is voorgelegd aan de verbalisanten. De man die het wapen leverde op 20 september 2019 was waarschijnlijk de broer van de verdachte, die ook gebruik maakte van de rode Fiat 500, die die dag aanwezig was bij de overdracht.
Beoordeling door de rechtbank
Op 11 september 2019 bevond undercoveragent [functiecode01] zich bij het eetcafé “La Familia” te Rotterdam. Hier had hij met [medeverdachte03] via de PGP-telefoon afgesproken om te gaan eten en om verder te praten. De undercoveragent heeft aan [voornaam medeverdachte03] verklaard dat de gasten waarmee hij zaken doet geen interesse hebben in een Glock 17 maar in iets speciaals.
Op 19 september 2019, vanaf omstreeks 17:32 uur, vond tussen de undercoveragent en [voornaam medeverdachte03] een chatgesprek via de PGP-telefoon plaats. Tijdens dit chatgesprek stuurde [voornaam medeverdachte03] een foto van een zwarte ‘AK’ en een camouflage-kleurig kogelwerend vest. Ze spraken af om morgen die ‘AK’ te checken tussen 17:00 uur en 18:00 uur. [voornaam medeverdachte03] stuurt:
Hij (rechtbank: een derde persoon) zegt tegen mijVesten heb ik bij de hand liggenmaar die ak moet hij laten brengenHij zegt als je tegen mij zegt van ja ik neem die ak dan laat ik hem bezorgenOw hij zegt kom maar morgen.Gaan we er samen heen kan je hem checken.
Op vrijdag 20 september 2019 hebben undercoveragent [functiecode01] en [voornaam medeverdachte03] omstreeks 17:27 uur afgesproken nabij de Shisha lounge. [voornaam medeverdachte03] is bij de undercoveragent ingestapt en vervolgens zijn ze naar de Operalaan te Capelle aan den IJssel gereden. Daar zijn ze de berging van een woning binnengegaan. Eenmaal in de berging herkende de undercoveragent de man die daar aanwezig was als [medeverdachte02] . Die vertelde dat ze naar Rijswijk moesten voor
‘die andere ding’.
[voornaam medeverdachte03] is vervolgens met de undercoveragent achter [voornaam medeverdachte02] aangereden naar Rijswijk. [voornaam medeverdachte02] reed in een Volvo V40. Tijdens de autorit naar Rijswijk heeft de undercoveragent nog aan [voornaam medeverdachte03] gevraagd of hij het nog over de prijs heeft gehad omdat hij het toch een beetje aan de hoge kant vond. [voornaam medeverdachte03] wees vervolgens naar [voornaam medeverdachte02] die voor hen reed en zei: “
Ik heb het geprobeerd bij hem, maar hij wilt niet zakken. Hij zegt dat hij 2.650 euro voor wilt hebben en die 100 is dan voor mij. 2.750 dus”. [voornaam medeverdachte03] verklaarde verder dat de undercoveragent het geld voor het wapen aan hem of aan [voornaam medeverdachte02] moest geven en dat het dan wel goed zou komen. Op camerabeelden bij de Operalaan te Capelle aan den IJssel werd gezien dat er buiten de berging rondom dit bezoek druk gesproken werd tussen [voornaam medeverdachte02] en [voornaam medeverdachte03] .
Omstreeks 17:40 uur zijn [voornaam medeverdachte03] , [voornaam medeverdachte02] en de undercoveragent aangekomen in Rijswijk aan de Polakweg. Voor de auto van de undercoveragent stond een rode Fiat, voorzien van het kenteken [kenteken01] . Uit deze auto stapte een man, waarop [voornaam medeverdachte03] zei:
“Hij is er al”. [voornaam medeverdachte02] heeft toen handschoenen op de achterbank van de Fiat gegooid, zodat de undercoveragent het wapen kon gaan bekijken. De undercoveragent zag op de achterbank van de Fiat een grote boodschappentas met daarin een vuilniszak. Bij het openen van deze vuilniszak zag de undercoveragent dat er een geweer, naar later onderzoek bleek een Cugir 63, ingeseald in zat. Er zat ook een vol magazijn bij. De undercoveragent heeft het geweer in zijn voertuig neergelegd, heeft € 2.750, - aan [voornaam medeverdachte03] gegeven en is vervolgens alleen weggereden.
Na onderzoek blijkt het overgedragen vuurwapen een Cugir M 63 geweer te zijn met 34 kogelpatronen die kunnen worden afgevuurd met dit vuurwapen. Het betreft een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie 2 onder 2 van de Wet wapens en munitie. Tijdens het afvuren van proefschoten functioneerde het vuurwapen zowel semi-, als volautomatisch goed. De kogelpatronen bleken munitie te zijn in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Wie was de man met de rode Fiat?Het signalement van de man die uit de rode Fiat 500 stapte luidde:
- blanke huidskleur;
- kaal;
- blauwe ogen;
- 1.75 m tot 1.80 m lang;
- 30 tot 35 jaar oud;
- gezet postuur.
Verder volgt uit proces-verbaal 1876 dat de verdachte op 30 januari 2019 in de Fiat 500 met kenteken [kenteken01] is staande gehouden door de politie in verband met een snelheidsovertreding en dat hij in 2018 kentekenhouder van deze auto is geweest.
Voorts blijkt uit een OVC-gesprek, gevoerd op 11 september 2019, tussen [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en de verdachte dat een persoon genaamd “ [naam02] ” met een Fiat rijdt. “ [naam02] ” is verder de persoon die gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer01] . Met dit nummer is op
28 maart 2019 en op 1 april 2019 gebeld met [voornaam medeverdachte02] en [voornaam medeverdachte01] . Op deze dagen is een blanke, kale man te zien die in de richting van de woning aan de Operalaan loopt.
Op donderdag 31 oktober 2019 vond een ontmoeting plaats tussen [voornaam medeverdachte03] en de undercoveragent. De undercoveragent zei tegen [voornaam medeverdachte03] dat hij die kale blanke jongen van de vorige keer, die in Rijswijk de AK bracht, zenuwachtig vond. [voornaam medeverdachte03] zei: “
ja bro, ik vond hem ook zenuwachtig. Jou ook opgevallen. Die jongen is een kamper. … Zij bewaren hun spullen bij die kamper snap je. Ze willen die dingen niet bij hun thuis. Als ze het nodig hebben dan rijdt die kamper voor hun”. Uit het politiedossier blijkt dat het adres waar de verdachte verblijft, een adres op een woonwagenkamp is.
Voorts overweegt de rechtbank dat de politiefoto die na zijn aanhouding op 3 december 2019 van de verdachte is gemaakt, is getoond aan de undercoveragent en dat hij de verdachte herkende als de persoon die op 20 september 2019 de Cugir 63 bracht met de rode Fiat 500.
Tenslotte neemt de rechtbank de getuigenverklaring van de eigenaar van de Fiat 500, [naam03] , geboren [geboortedatum02] -1968, in aanmerking. Hij verklaarde dat hij de auto in augustus 2019 aan de verdachte gegeven heeft om deze te kopen of te verkopen en dat hij hem kent via zijn moeder en tante. Ook [naam03] herkende de persoon op de politiefoto als de verdachte.
De verdachte heeft zich bij de politie steeds beroepen op zijn zwijgrecht ten aanzien van deze verdenking. Pas ter zitting heeft de verdachte verklaard dat niet hij, maar zijn broer mogelijk betrokken is bij deze verdenkingen. Hieraan gaat de rechtbank voorbij, nu het bij deze stelling is gebleven en een verdere onderbouwing ontbreekt.
Gezien al het voorgaande, komt de rechtbank tot het oordeel dat de blanke, kale man die op 20 september 2019 betrokken was bij de levering van een vuurwapen in Rijswijk, de verdachte was.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het overdragen en voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen met munitie.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde (zaaksdossier vuurwapens en munitie Wickenburg)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het bewijs tegen de verdachte twijfels oproept. De wapens en munitie zijn niet bij de verdachte aangetroffen maar in een woning waar de verdachte niet verbleef en ook niet stond ingeschreven. Voor medeplegen en ‘een beroep of gewoonte maken’ is evenmin bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 december 2019 is de woning aan de [adres02] in Huis ter Heide doorzocht en is de verdachte hier om 05.01 uur aangehouden. Tijdens deze doorzoeking werden twee vuurwapens met magazijnhouders en munitie aangetroffen. De munitie bleek van het merk Tokarev te zijn. Op een van de wapens is DNA van de verdachte aangetroffen. Dit wapen lag in een kledingkast in een slaapkamer op de eerste verdieping van de woning.
Op 30 oktober 2019 vond een gesprek plaats tussen [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en de verdachte. In dit gesprek gaat het onder andere over iets dat moet worden opgeslagen. De verdachte zegt dat het niet bij hem kan, maar wel bij zijn buurman. Volgens het onderzoek heet die buurman Michael en woont hij op het adres [adres03] in Huis ter Heide. Op 9 november 2019 vond een gesprek plaats tussen [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en [naam04] . In dit gesprek werd gesproken over Tokarev vuurwapens en kogels die bij ‘de kamper’ zouden liggen. De rechtbank gaat ervan uit dat met ‘de kamper’ de verdachte wordt bedoeld. Uit onderzoek is gebleken dat op het adres [adres02] de ex-partner van de verdachte staat ingeschreven, die daar samenwoont met twee kinderen, waarvan de verdachte de vader is.
In een gesprek op 8 november 2019 zegt [voornaam medeverdachte01] dat hij samen met de verdachte wapens verkoopt. Een klant krijgt het adres door waar hij naar toe moet om wapens te kopen. Dit adres blijkt de toegangsweg naar het woonwagenkamp in Huis ter Heide te zijn.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet in de woning aan de [adres02] woont, maar op een adres in Den Haag. In de woning aan de [adres02] werd echter een vaststellingsovereenkomst op naam van de verdachte aangetroffen. Verder is de auto van de verdachte, in ieder geval de auto waarin hij regelmatig reed, bij de woning aangetroffen.
Met name gelet op het DNA-spoor in combinatie met het feit dat een van de wapens in een slaapkamer op de eerste verdieping is aangetroffen en de verdachte zich ten tijde van de aanhouding eveneens in de woning bevond, is de rechtbank van oordeel dat van de verdachte daarvoor een verklaring mag worden verlangd. De verdachte heeft die verklaring niet kunnen of willen geven. Ook ten aanzien van dit feit heeft de verdachte zich bij de politie steeds beroepen op zijn zwijgrecht. Pas ter zitting heeft hij verklaard dat mogelijk zijn broer verantwoordelijk is voor de aangetroffen wapens en munitie. Nu deze verklaring op geen enkele wijze is onderbouwd, is de rechtbank in samenhang met de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden van oordeel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte samen met zijn ex-partner de wapens en munitie aanwezig heeft gehad en dat hij ook over die wapens heeft kunnen beschikken.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde (crimineel samenwerkingsverband)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is gemotiveerd aangevoerd dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan wapenhandel of wapenbezit. De verdachte is geen deel van een crimineel samenwerkingsverband met voldoende structuur en bestendigheid in de zin van de wet.
Inleiding
De verdachte wordt verweten in de ten laste gelegde periode te hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van wapenhandel, wapenbezit en overtreding van artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet.
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is’.
Er moet ook worden bewezen dat de organisatie tot oogmerk heeft misdrijven te plegen. Aangezien het oogmerk voldoende is, is een voltooid misdrijf, of strafbare poging of voorbereiding daartoe, dus niet vereist. Het oogmerk kan echter wel blijken uit de door de criminele organisatie gepleegde misdrijven. Het oogmerk moet bovendien, gelet op de duurzaamheid van het samenwerkingsverband, gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven.
Het is niet vereist dat een deelnemer aan de organisatie precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De deelnemer dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Daarnaast is het niet van belang of de verdachte wordt vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan.
Om van deelnemen aan de criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
De rechtbank zal aan de hand van het hiervoor geschetste juridisch kader beoordelen of, wellicht in wisselende verbanden, sprake is geweest van een duurzaam crimineel samenwerkingsverband, of de organisatie als oogmerk had het plegen van wapenhandel, wapenbezit en/of overtreding van de artikelen 2 en/of 3 van de Opiumwet, en of de verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank belicht hierna een aantal OVC- en tapgesprekken die relevant zijn voor de beoordeling of sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband zoals ten laste gelegd. Weliswaar is de verdachte niet bij alle hieronder aangehaalde gesprekken betrokken geweest, maar deze gesprekken zijn wel relevant voor de beoordeling of sprake is geweest van samenwerking in breder verband.
In een OVC-gesprek op 27 februari 2019 sprak [medeverdachte01] over verschillende types vuurwapens van het merk Glock. Ook werd gesproken over een ‘switch’, een onderdeel dat aan de slede van een vuurwapen kan worden bevestigd. Vanaf 28 maart 2019 hebben [voornaam medeverdachte01] en [medeverdachte02] contact en ontmoetingen met de verdachte. Op 18 mei 2019 voert [voornaam medeverdachte02] gesprekken over wapens en munitie. [voornaam medeverdachte01] vraagt aan [medeverdachte03] naar een “Ciganka”. [voornaam medeverdachte03] zegt dan dat hij er mee bezig is.
Op 27 mei 2019 bespreken [voornaam medeverdachte02] en de verdachte het ruilen van ‘blokken’ (drugs) voor ‘dingen’ (vermoedelijk wapens). [voornaam medeverdachte02] zegt dat als het besproken is met [voornaam medeverdachte01] en hij het goed vindt, het dan goed is. Op 3 juli 2019 praat [voornaam medeverdachte02] met een klant die naar kogels vraagt. [voornaam medeverdachte02] vraagt hierop of de klant tegen [voornaam medeverdachte01] heeft gezegd welk (kaliber) en hoeveel stuks. [voornaam medeverdachte01] had eerder aangegeven dat hij kogels had liggen, maar toen was de klant niet gekomen. Tegen een klant zegt [voornaam medeverdachte02] dat deze aan [voornaam medeverdachte01] moet vragen wat er allemaal is.
Op 9 juli 2019 vraagt een klant aan [voornaam medeverdachte02] naar de prijs voor een vuurwapen van het merk Grand Power. [voornaam medeverdachte02] geeft aan te denken dat de prijs tussen de 2.500 en 3.000 euro is, maar niet te weten of hij die weg kan doen. Een klant komt een doosje munitie ophalen en [voornaam medeverdachte02] zegt zeker 600 stuks te hebben liggen. Hij geeft aan dat “9” (mm) makkelijker te regelen is. De klant en [voornaam medeverdachte02] praten over een vuurwapen waarvan [voornaam medeverdachte02] zegt dat het splinternieuw is en dat er nooit mee geschoten is. Om die reden komt men bij “ons”. [voornaam medeverdachte02] geeft de richtprijs voor het wapen en ook praat hij over “appels” (handgranaten). In een OVC gesprek van 11 juli 2019 biedt [voornaam medeverdachte02] Ciganka's (Zastava M70) en een Scorpion EVO aan. De prijs van de Scorpion EVO is € 8.000,-. [voornaam medeverdachte02] en [voornaam medeverdachte03] bespreken hoe dit geldbedrag onderling verdeeld wordt.
Op 11 september 2019 biedt [voornaam medeverdachte01] schietpennen te koop aan. In een OVC-gesprek van dezelfde datum vertelt [voornaam medeverdachte01] ervan uit te gaan dat de korte AK met ‘scoop’ € 1.000,- inkoop kost. [voornaam medeverdachte01] voert diezelfde datum een gesprek met een klant die twintig automatische vuurwapens bestelt. [voornaam medeverdachte01] had de prijs bepaald op € 8500,- en had tegen [voornaam medeverdachte03] gezegd dat hij “de markt hoog moest houden”. [voornaam medeverdachte01] heeft tegen [voornaam medeverdachte03] gezegd dat als hij een klant vertrouwt, hij het wapen mee kon geven.
[voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en de verdachte hebben, eveneens op 11 september 2019, in de berging een gesprek over vuurwapens, accessoires van wapens en hoeveel ze kunnen verdienen met de handel in vuurwapens. De verdachte en [voornaam medeverdachte01] bespreken om veertig vuurwapens in één keer in te kopen voor 40.000 en die voor 100.000 te verkopen.
Op 20 september 2019 heeft de verdachte een Cugir 63 (automatisch vuurwapen) overgedragen aan [voornaam medeverdachte03] die dit vuurwapen had verkocht aan een undercoveragent. [voornaam medeverdachte02] is in zijn eigen auto voor [voornaam medeverdachte03] en de undercoveragent uit gereden.
Op 3 november 2019 geeft [voornaam medeverdachte01] aan kleine handvuurwapens te hebben die in Kroatië zijn gemaakt en op Glocks lijken. [voornaam medeverdachte01] geeft aan ook “kleine Uzi’s” (automatische vuurwapens) te hebben, die kleiner zijn dan een Glock. [voornaam medeverdachte01] zegt verder een “65” te gaan verkopen en een MP40. Verder biedt [voornaam medeverdachte01] trommelmagazijnen aan.
Op 8 november 2019 laat [voornaam medeverdachte01] aan [naam04] foto’s van vuurwapens zien op zijn mobiele telefoon. [voornaam medeverdachte01] overlegt telefonisch met de verdachte. [naam04] krijgt het adres van verdachte op het woonwagenkamp in Huis ter Heide om daar wapens op te halen.
In een OVC-gesprek van 9 november 2019 laat [voornaam medeverdachte01] op zijn mobiele telefoon een afbeelding van een vuurwapen zien. [voornaam medeverdachte01] zegt daarbij dat dit een Grand Power is en dat hij zo’n wapen voor 1.000 à 1.200 “daar” inkoopt en “hier” (in Nederland) voor 3.000 verkoopt. In een gesprek tussen [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en een andere persoon legt [voornaam medeverdachte01] uit dat [voornaam medeverdachte03] geld verdient met de vuurwapens van [voornaam medeverdachte01] . [voornaam medeverdachte01] heeft [voornaam medeverdachte03] verteld welke prijzen hij moest vragen. [voornaam medeverdachte01] en [voornaam medeverdachte02] bespreken dat ze ontevreden zijn over [voornaam medeverdachte03] . [voornaam medeverdachte03] had iemand die “iets” wilde hebben en [voornaam medeverdachte01] heeft gezegd dat het goed was en dat hij [voornaam medeverdachte02] mee ging sturen om te kijken dat alles goed loopt. [voornaam medeverdachte01] zegt dat de verdachte van [voornaam medeverdachte03] 2.500 heeft gekregen.
In een OVC-gesprek van 12 november 2019 tussen [voornaam medeverdachte01] en twee onbekende mannen geeft één van de mannen aan een klant te hebben die een partij (vuurwapens) wil. [voornaam medeverdachte01] biedt vervolgens “TT’s” (Tokarev M57 TT) aan en “machines” (machinegeweer). In ditzelfde gesprek vraagt één van de mannen naar een “Draco”/ “Dreko” (Century Arms Draco). [voornaam medeverdachte01] vraagt of hij “die kleintjes” bedoelt en zegt dat die voor 4.000 à 4.500 over twee weken kunnen komen.
In een OVC-gesprek van 13 november 2019 tussen [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en een klant wordt besproken welke vuurwapens er nu te koop zijn. [voornaam medeverdachte01] geeft aan dat de EVO (CZ Scorpion EVO) nu niet kan en bespreekt vervolgens met [voornaam medeverdachte02] welke wapens er nu zijn en wat de vraagprijzen zijn. [voornaam medeverdachte01] en [voornaam medeverdachte02] begrijpen elkaar eerst niet en bespreken of ze het over de ‘oude’ of de ‘nieuwere’ hebben. [voornaam medeverdachte01] geeft aan de klant aan dat het ‘nieuwere’ wapen een “PPQ” (Walther PPQ) is en dat hij die later wil verkopen. De “oudere" worden aangeboden voor 1.250 à 1.300. [voornaam medeverdachte01] zegt dat hij aan deze klant en aan contacten van de klant 30, 40 of 50 Glocks heeft verkocht. Hij zegt dat ze bij hem misschien meer betalen maar dat niemand heeft kunnen zeggen dat die wapens nep zijn. [voornaam medeverdachte01] vertelt over het inkopen van vuurwapens.
Op 17 november 2019 laat [voornaam medeverdachte01] afbeeldingen op zijn mobiele telefoon aan een ander zien. Bij deze afbeeldingen worden opmerkingen gemaakt zoals: “UZ”, “verlengde”, “hetzelfde handvat” en “Grand Power”. De andere persoon vraagt of de Grand Powers goed verkopen, waarop [voornaam medeverdachte01] zegt van wel. [voornaam medeverdachte01] zegt dat hij ze zonder problemen voor 2.000 verkoopt. Later in het gesprek geeft [voornaam medeverdachte01] aan dat hij Grand Powers inkoopt voor € 800,-. Het transport kost 200 per wapen. De kosten van deze wapens in Nederland zijn dan 1.000. De verkoopprijs is € 2.000,-. De andere persoon vertelt in het gesprek een kort model 26 (Glock 26) te hebben. [voornaam medeverdachte01] vraagt of hij die met hem wil ruilen, waarop de andere persoon aangeeft genoeg (wapens) te hebben en geld te willen. [voornaam medeverdachte01] zegt hem dan gewoon geld te geven. Ook zegt [voornaam medeverdachte01] een kleine Grand Power machine(pistool) te hebben, wat lijkt op een Scorpion (EVO). [voornaam medeverdachte01] en de andere persoon praten over de prijzen en het ombouwen naar automatisch.
[voornaam medeverdachte03] heeft aan undercoveragenten verteld dat “we” in Glock vuurwapens handelen omdat er meer vraag naar is en het meer oplevert. [voornaam medeverdachte03] heeft verteld dat "we” de onderdelen in Amerika bestellen. De onderdelen gaan naar een garage in Kroatië, waar de wapens verder in elkaar gezet worden en verkocht. [voornaam medeverdachte03] heeft verteld dat hij niet alleen in vuurwapens handelt, maar dat hij mensen boven zich heeft en dat hij het samen doet met zijn neef en een Turkse maat die meedoet met de familie.
[voornaam medeverdachte03] heeft aan undercoveragenten verteld dat een neef (de rechtbank veronderstelt: [voornaam medeverdachte01] ) weer een lading (vuurwapens) binnen had gekregen en tegen [voornaam medeverdachte03] had gezegd dat als hij interesse had, hij naar het broertje van die neef (de rechtbank veronderstelt: [voornaam medeverdachte02] ) moest gaan. [voornaam medeverdachte03] vertelde wel een bepaalde prijs te moeten hanteren en zich daaraan te moeten houden en dat die anderen het dan wel goed zouden vinden als hij iets voor zichzelf zou opzetten. [voornaam medeverdachte03] heeft verder tegen undercoveragenten gezegd dat zij hun spullen bij de verdachte bewaren. Als zij het nodig hebben, dan rijdt de verdachte voor hun.
Uit de OVC-gesprekken is af te leiden dat de verdachten ook betrokken waren bij drugsgerelateerde zaken. Zo spreekt [voornaam medeverdachte01] op 28 mei 2019 met een onbekende man over ‘gewichten in grammen’ en ‘poeder’. Daarnaast worden prijzen per hoeveelheden genoemd. Een dag eerder is de verdachte aanwezig in de berging aan de Operalaan. Hij vertelt aan [voornaam medeverdachte02] dat hij met tien kilo wiet in de auto rijdt die hij naar Engeland stuurt. Op 3 juli 2019 krijgt [voornaam medeverdachte02] twee kilo MDMA aangeleverd. Hij geeft aan speed naar Kroatië te exporteren.
Uit een OVC-gesprek van 30 oktober 2019 tussen [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en de verdachte is op te maken dat zij samenwerken in de drugshandel. De verdachte gaat iets opslaan op het (woonwagen)kamp bij zijn buurman. [voornaam medeverdachte01] zegt dat hij drie blokken ruilt tegen ‘die dingen’ en dat ‘ze’ dan 4.000 kogels hebben. [voornaam medeverdachte01] laat klanten voor (XTC) pillen betalen op de [adres04] in Capelle aan den IJssel. [voornaam medeverdachte01] laat die mensen de pillen dan ophalen bij de verdachte en die komt dan zijn geld ophalen bij [voornaam medeverdachte01] . In een gesprek op 3 november 2019 met een ander persoon bieden [voornaam medeverdachte01] en [voornaam medeverdachte02] wiet aan. Op dezelfde datum zegt [voornaam medeverdachte01] tegen een ander dat die het beste met heroïne kan werken, hij heeft 100.000 verdiend in twee maanden tijd.
Op 9 november 2019 legt [voornaam medeverdachte01] uit dat [voornaam medeverdachte02] bemiddeld heeft in een ‘halve kilo bruin’ en dat hij daarmee 750 verdiend heeft. Op 17 november 2019 zegt [voornaam medeverdachte01] dat [voornaam medeverdachte03] gisteren gewerkt heeft en dat “ze” van één stuk drie stuks gemaakt hebben. [voornaam medeverdachte01] praat over “blokken" en zegt dat het stempel op een “monkey” lijkt. [voornaam medeverdachte03] heeft tegen undercoveragenten gezegd dat hij nog 13.500 pillen (XTC/MDMA) had liggen met het logo van Jean-Paul Gaultier. Op 14 juli 2019 werd een monster van vier van deze pillen door [voornaam medeverdachte03] overgedragen aan undercoveragenten. Onderzoek wees uit dat deze pillen MDMA bevatten.
Beoordeling van het bewijs door de rechtbank
Duurzaam samenwerkingsverband
Uit de opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat binnen de ten laste gelegde periode veelvuldig contact is geweest tussen de verdachte, [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte03] en [medeverdachte02] . Tijdens de ontmoetingen en gesprekken werd veelvuldig gesproken over het verhandelen en voorhanden hebben van wapens en verdovende middelen. Op grond van de inhoud van de tap- en OVC-gesprekken en de overige bewijsmiddelen kan vastgesteld worden dat tussen deze personen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband.
Uit die gesprekken blijkt immers dat de leden van het samenwerkingsverband zich op verschillende momenten in de bewezen verklaarde periode schuldig hebben gemaakt aan wapenhandel, wapenbezit en/of overtreding van de Opiumwet en/of een bijdrage daaraan hebben geleverd. Het is niet vereist dat de deelnemers aan dat samenwerkingsverband rechtstreeks betrokken zijn bij alle activiteiten daarvan. De werkwijze, zoals deze uit de bewijsmiddelen blijkt, getuigt van een georganiseerde samenwerking in wisselende samenstellingen. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat deels in versluierde taal met elkaar werd gesproken. De rechtbank overweegt dat versluierd taalgebruik ook wijst op een georganiseerde samenwerking. Deze contacten, bezien in samenhang met de overige bewezen verklaarde feiten, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook de conclusie dat sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen de verdachten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat ten aanzien van de verdachte deze samenwerking in ieder geval binnen de periode van 28 maart 2019 tot en met 3 december 2019 kan worden vastgesteld.
Crimineel oogmerk van de organisatie
Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte weet had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven (in het bijzonder: de handel in verdovende middelen en vuurwapens). De rechtbank verwijst daarvoor naar de afgeluisterde gesprekken tussen de verdachten. Uit die gesprekken, tussen de verdachten onderling en tussen de verdachten en klanten, leidt de rechtbank - in onderling verband bezien met de overige misdrijven die worden bewezenverklaard - het oogmerk van de organisatie op het plegen van de in de tenlastelegging beschreven misdrijven af. Dat de verdachte op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op de aard van de gevoerde gesprekken en het aandeel van de verdachte in de bewezen verklaarde misdrijven, evident.
Deelnemen aan de organisatie
Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte weet had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven. Uit die bewijsmiddelen is ook vast komen te staan dat de verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie. Hij voerde immers gesprekken met medeverdachten over wapens, verdovende middelen en de prijzen en het ruilen daarvan. Verder was hij nauw betrokken bij de overdracht van een of meer wapens en munitie. Zo bracht hij de Cugir 63, die door [voornaam medeverdachte03] aan de undercoveragent was verkocht, naar de plek van de overdracht.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte, [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte03] en [medeverdachte02] binnen de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 hebben deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband, waarbij ten aanzien van de verdachte geldt dat hij eerst vanaf 28 maart 2019 heeft deelgenomen aan het crimineel samenwerkingsverband. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder bewezen verklaarde wijze. De verdachte zal van het resterende deel van de ten laste gelegde periode worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde (wapenhandel)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de ten laste gelegde wapenhandel, ook niet als medepleger.
Beoordeling door de rechtbank
Hiervoor is reeds overwogen dat de verdachte op 20 september 2019 samen met anderen een automatisch vuurwapen met bijbehorende munitie heeft overgedragen en daarnaast heeft hij op 3 december 2019 vuurwapens en munitie voorhanden gehad. Tijdens de gesprekken met de undercoveragenten heeft [voornaam medeverdachte03] verklaard dat hij handelt in wapens en dat hij dit niet alleen doet maar dat hij dit onder andere doet met zijn neef.
Uit de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de bewezenverklaring van de pseudokoop van de Cugir 63 op 20 september 2019 blijkt dat ook [voornaam medeverdachte02] en de verdachte betrokken zijn geweest bij de handel in vuurwapens. [voornaam medeverdachte03] heeft verder over [voornaam medeverdachte02] en de verdachte verklaard dat de persoon die de Cugir 63 heeft geleverd
‘een kamper’is en dat hij werkt voor een
‘Bosnische jongen’,waar [voornaam medeverdachte03] en de undercoveragent zijn geweest voor het kogelwerende vest en de ‘AK’ (Cugir 63). De rechtbank begrijpt dat met ‘de Bosnische jongen’ [voornaam medeverdachte02] wordt bedoeld en met ‘de kamper’ wordt de verdachte bedoeld. [voornaam medeverdachte03] heeft verklaard dat ze hun
‘spullen’bewaren bij de verdachte en als zij het nodig hebben, dan rijdt de verdachte voor hun.
Daarnaast blijkt uit de OVC- en tapgesprekken die onderling en/of met anderen zijn gevoerd dat de verdachte samen met [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en [voornaam medeverdachte03] in ieder geval binnen de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 in vuurwapens heeft gehandeld. Voor de verdachte geldt dat hij eerst vanaf 28 maart 2019 betrokken is geweest. Zo hebben deze verdachten in ieder geval binnen deze periode gesprekken gevoerd over de verschillende merken wapens die zij tot hun beschikking hebben, inkoopprijzen, verkoopprijzen, verdiensten en hoe dit onderling verdeeld moet worden.
Beroep of gewoonte
Bij het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde is tevens de strafverhogende omstandigheid opgenomen, dat de verdachte de feiten heeft gepleegd terwijl hij er een beroep of gewoonte van heeft gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een belangrijke rol had in de handel in vuurwapens. In de OVC-gesprekken wordt besproken voor welk bedrag de vuurwapens worden in- en doorverkocht en dat de verdachte een bepaald bedrag zal ontvangen als beloning voor zijn aandeel in de handel. Zo wordt er tussen de verdachte en [voornaam medeverdachte01] op
11 september 2019 besproken om 40 vuurwapens in één keer in te kopen voor € 40.000,- en te verkopen voor € 100.000,-. (OVC berging). Op 9 november 2019 wordt er tussen de verdachte en [voornaam medeverdachte01] besproken dat de verdachte voor elk wapen dat hij verkoopt € 100,- of
€ 200,- aan [voornaam medeverdachte01] moet geven, en dat de verdachte als hij daaraan geen gehoor geeft, niet meer “daar” kan inkopen. (OVC berging).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn onderhoud te voorzien heeft beziggehouden met het medeplegen van de handel in vuurwapens en hij daarvan dus een beroep heeft gemaakt in de zin van artikel 55, vierde lid van de Wet wapens en munitie.
Conclusie ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde
Bewezen is dat de verdachte op 20 september 2019 te Rijswijk samen met anderen, waaronder [voornaam medeverdachte02] en [voornaam medeverdachte03] , een automatisch vuurwapen met bijbehorende munitie heeft overgedragen, terwijl hij daarvan een beroep heeft gemaakt.
Bewezen is dat de verdachte op 3 december 2019 samen met een ander twee vuurwapens en patronen voorhanden heeft gehad, terwijl hij daarvan een beroep heeft gemaakt.
Bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in wapens, onderdelen daarvan en munitie en dat hij hiervan een beroep heeft gemaakt.

8.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 20 september 2019 te Rijswijk,
tezamen en in vereniging met anderen,
een wapen van categorie II, onder 2
ºvan de Wet wapens en munitie,
te weten
- een vuurwapen van het merk Cugir, type 63,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 34 kogelpatronen
heeft overgedragen,
zulks terwijl hij daarvan een beroep heeft gemaakt;
2.
hij op 3 december 2019 te Huis ter Heide, gemeente Zeist,
tezamen en in vereniging met een ander ,
wapens van categorie III, onder 1
ºvan de Wet wapens en munitie,
te weten
- een pistool van het merk M57, kaliber 7.62
x25mm en
- een pistool van het merk M57, kaliber 7.62
x25mm
,
zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool
en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 27 kogelpatronen
voorhanden heeft gehad,
zulks terwijl hij daarvan een beroep heeft gemaakt;
3.
hij in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december
2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter
Heide heeft deelgenomen aan
een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en
[medeverdachte01] en [medeverdachte02] en [medeverdachte03] , welke organisatie tot oogmerk
had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van
- wapenhandel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, waarbij de wapenhandel bestond uit het overdragen van diverse
wapens en munitie van categorie II en categorie III
en
- import van wapens en munitie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van
de Wet wapens en munitie
en
- wapenbezit, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en munitie van
categorie II en categorie III
en
- overtreding van artikel 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet ;
4.
hij op tijdstippen in de periode van 27 februari
2019 tot en met 3 december 2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter Heide en/of Den Haag,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
heeft gehandeld in strijd met de artikelen 9, eerste lid
,en/of 31, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie,
immers
hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders (telkens) één
of meer wapens en/of onderdelen daarvan en/of munitie van categorie II en/of
categorie III, overgedragen en zonder erkenning verhandeld
en
van het in strijd met de wet
verhandelen van wapens en munitie van categorie II en categorie III, een
beroep gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

9.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep maken
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet verhandelen van munitie een beroep maken;
2.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
4.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens en munitie een beroep maken.
Ten aanzien van feit 2 is onder meer bewezen verklaard dat de verdachte ‘voorhanden heeft gehad, zulks terwijl hij
daarvaneen beroep heeft gemaakt”. Een beroep maken van het voorhanden hebben van wapens of munitie is echter niet opgenomen in de strafbepalingen van de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft deze, kennelijk door de officier van justitie bedoelde, strafverzwarende omstandigheid dan ook niet benoemd in de zin van artikel 350 Sv.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

10.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

11.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich binnen de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in vuurwapens en munitie en in diezelfde periode deelgenomen aan een criminele organisatie die naast het overtreden van de Wet wapens en munitie onder meer ook het overtreden van de Opiumwet als oogmerk heeft gehad. Daarnaast heeft hij op 20 september 2019 samen met anderen een automatisch vuurwapen met bijbehorende munitie overgedragen aan een ander en heeft hij op
3 december 2019 samen met een ander twee vuurwapens met bijbehorende munitie voorhanden gehad.
Het ongecontroleerde bezit en de handel in vuurwapens begint een steeds groter probleem te worden. Steeds vaker worden vuurwapens aangetroffen in de openbare ruimte en niet zelden worden deze ook daadwerkelijk gebruikt. Het aantal incidenten met vuurwapens baart politie en justitie ernstige zorgen en heeft er toe geleid dat vuurwapenbezit inmiddels zwaarder wordt bestraft dan voorheen. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn met het oog hierop aangepast. Het aantal liquidaties door middel van vuurwapengebruik in de drugswereld, bijvoorbeeld in geval van ripdeals, is ongekend. Er zijn meerdere voorbeelden bekend waarbij afrekeningen hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag en in de openbare ruimte. Het bezit en gebruik van vuurwapens zorgt dan ook voor toenemende gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verdere verspreiding van vuurwapens, waaronder ook automatische wapens, en niet kan worden uitgesloten dat de door verdachte geleverde wapens daadwerkelijk zijn gebruikt bij incidenten. De verdachte heeft zich daar allemaal niet om bekommerd.
Daarnaast is bewezen dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die – naast de handel in vuurwapens – ook tot oogmerk had de handel in harddrugs zoals MDMA en cocaïne. Tegen feiten als deze dient streng te worden opgetreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Conclusies
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van die duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 3 december 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 3 december 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 39 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar (24 maanden), is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 15 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank acht een vermindering met 10% van de op te leggen straf aangewezen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Voorlopige hechtenisDe voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, althans het bevel tot voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, zodat de verdachte de behandeling van een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten. Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt dat de rechtbank nog immer ernstige bezwaren aanwezig acht voor de voorlopige hechtenis ten aanzien van de in het vonnis van heden bewezen verklaarde feiten. Datzelfde geldt voor de vrees voor herhaling die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag is gelegd. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing het geval. Een afweging van het strafvorderlijk belang bij voortduring van de detentie tegenover het belang van de verdachte om zijn berechting in vrijheid te mogen afwachten, leidde er toen toe dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, omdat er toentertijd nog geen concreet zicht bestond op inhoudelijke behandeling van de zaak. Die situatie is niet langer aan de orde. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte wordt bij dit vonnis schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. Een hernieuwde afweging van belangen leidt tot de conclusie dat de belangen van de samenleving bij de detentie van de verdachte nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de verdachte om in vrijheid een mogelijk hoger beroep in zijn zaak af te wachten. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank geen termen aanwezig acht om de voorlopige hechtenis op te heffen, dan wel opnieuw tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan.

12.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen wapens, met toebehoren, en munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het onder 2 bewezen verklaarde is met betrekking tot voornoemde voorwerpen begaan, dan wel zijn deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Ten aanzien van de in beslag genomen autosleutels van het merk Mercedes zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte zijnde degene bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
Nu de onder de verdachte in beslag genomen personenauto, merk Fiat, type 500, kenteken [kenteken01] , volgens de verdediging is teruggegeven aan de eigenaar van de auto, zal de rechtbank een beslissing hierover achterwege laten, evenals ten aanzien van de reservesleutel van deze auto.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 55, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

14.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken daarvan deel uit.

15.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing, dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer (feit 2):
- 1 pistool, merk M57 ( [beslagnummer01] );
- 1 patroonmagazijn, merk M57 ( [beslagnummer02] );
- 4 patronen ( [beslagnummer03] );
- 1 patroonmagazijn ( [beslagnummer04] );
- 1 patroon ( [beslagnummer05] );
- 1 pistool, merk M57 ( [beslagnummer06] );
- 1 patroonmagazijn ( [beslagnummer07] );
- 1 patroon ( [beslagnummer] );
- 2 doosjes munitie ( [beslagnummer08] );
- gelast de teruggave aan de verdachte van:
- 2 autosleutels, merk Mercedes.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Rijswijk, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten
- een vuurwapen van het merk Cugir, type 63, kaliber 9 mm
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 34, in
ieder geval een of meer, kogelpatronen van het kaliber 9 mm
heeft overgedragen, althans voorhanden heeft gehad,
zulks terwijl hij daarvan een gewoonte of beroep heeft gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 03 december 2019 te Huis ter Heide, gemeente Zeist,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten
- een pistool van het merk M57, kaliber 7.62 mm en/of
- een pistool van het merk M57, kaliber 7.62 mm en/of
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 27, in ieder geval een of meer, kogelpatronen
voorhanden heeft gehad,
zulks terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 21 september 2018 tot en met 3 december
2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter
Heide, in ieder geval (telkens) op een of meer plaatsen, heeft deelgenomen aan
een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en/of
[medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03] , welke organisatie tot oogmerk
had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- wapenhandel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, waarbij de wapenhandel bestond uit het overdragen van diverse
wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III
en/of
- import van wapens en/of munitie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van
de Wet wapens en munitie
en/of
- wapenbezit, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en/of munitie van
categorie II en categorie III
en/of
- overtreding van artikel 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet
en/of
- overtreding van de Geneesmiddelenwet;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 september
2018 tot en met 3 december 2019
te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter Heide
en/of Den Haag, in elk geval(telkens) op een of meer plaatsen,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft gehandeld in strijd met (de) artikel(en) 9 en/of 31, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie,
immers
heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) één
of meer wapen(s) en/of onderdelen daarvan en/of munitie van categorie II en/of
categorie III, overgedragen en/of zonder erkenning verhandeld en/of voorhanden
gehad
en/of
van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen,
verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of
verhandelen van wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, een
beroep of een gewoonte gemaakt.