ECLI:NL:RBROT:2023:2533

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
10/750424-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor wapenhandel en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die beschuldigd werd van wapenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en vijf maanden. De zaak kwam voort uit een uitgebreid politieonderzoek dat leidde tot de aanhouding van meerdere verdachten, waaronder de hoofdverdachte, op 3 december 2019. De verdachte was betrokken bij de inkoop en verkoop van vuurwapens, waaronder automatische vuurwapens, en had contacten met medeverdachten die ook betrokken waren bij de wapenhandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van wapenhandel en dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder de handel in verdovende middelen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder claims van vormverzuimen en uitlokking door undercoveragenten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de wapenhandel en dat zijn handelen een ernstige bedreiging vormde voor de openbare veiligheid. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en verminderde de straf met 10%.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750424-18
Datum uitspraak: 24 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1996,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 3 februari 2023 en 24 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 1 februari 2023 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde. Deze feiten betreffen onder meer het medeplegen van het meermaals overdragen van (automatische) vuurwapens, wapenhandel en de deelname aan een criminele organisatie;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest;
  • onttrekking aan het verkeer van een aantal in beslag genomen voorwerpen.

4.Inleiding

In september 2018 werd aan het onderzoeksteam van de politie een proces-verbaal verstrekt van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) van de eenheid Rotterdam, met daarin de melding dat in 2015 informatie was ontvangen met de volgende inhoud: ‘
[voornaam medeverdachte01] zorgt voor de inkoop van vuurwapens vanuit onder andere Kroatië. [voornaam medeverdachte01] heeft de contacten voor de handel in vuurwapens overgenomen van zijn vader [naam01] . Het gaat om omgebouwde wapens’. Met [voornaam medeverdachte01] zou de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna ook: [voornaam medeverdachte01] ) zijn bedoeld. Met [naam01] zou [naam02] zijn bedoeld, de vader van de medeverdachten [voornaam medeverdachte01] en [medeverdachte02] (hierna ook: [voornaam medeverdachte02] ).
In de loop van 2018 kwam bij het TCI de informatie binnen dat [voornaam medeverdachte01] zich nog steeds bezighield met de handel in vuurwapens. Het zou onder andere gaan om omgebouwde handvuurwapens en zwaardere wapens uit Oost-Europa. [voornaam medeverdachte01] zou in dat verband samenwerken met familieleden.
In 2018 werd TCI-informatie ontvangen omtrent de verdachte. Hij is een neef van de medeverdachten [voornaam medeverdachte01] en [voornaam medeverdachte02] . Ook hij zou handelen in vuurwapens van groot en klein kaliber.
[voornaam medeverdachte01] is op grond van deze informatie per 2 oktober 2018 aangemerkt als verdachte van overtreding van de Wet wapens en munitie. De verdachte is eveneens per 2 oktober 2018 aangemerkt als verdachte.
Het politieonderzoek richtte zich aanvankelijk voornamelijk op de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] . Besloten is tot de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Er zijn onder meer telefoons getapt, er is sprake geweest van stelselmatige observatie en camera-observatie, er is vertrouwelijke communicatie opgenomen en er is overgegaan tot het doen van pseudokopen. Uiteindelijk zijn ook de medeverdachten [medeverdachte02] en [medeverdachte03] (hierna ook: [medeverdachte03] ) aangemerkt als verdachten.
Een en ander heeft geleid tot de aanhouding van meerdere verdachten, waaronder [voornaam medeverdachte01] en [medeverdachte02] , [medeverdachte03] en de verdachte op 3 december 2019 op grond van de verdenking zoals in de tenlastelegging vermeld.

5.Geldigheid van de dagvaarding

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde te onbepaald is, waardoor zij zich hiertegen onvoldoende kan verweren. De raadsman heeft verder bepleit dat ook de onder 6, laatste gedachtestreepje, ten laste gelegde “overtreding van de Geneesmiddelenwet” onvoldoende specifiek is om te voldoen aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd betoogd dat het verweer van de verdediging niet kan slagen.
Beoordeling door de rechtbank
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 6, laatste gedachtestreepje, ten laste gelegde “overtreding van de Geneesmiddelenwet” onvoldoende specifiek is om te voldoen aan de vereisten van artikel 261 Sv.
In de tenlastelegging wordt niet verwezen naar specifieke bepalingen van de Geneesmiddelenwet, noch naar specifieke gedragingen waarmee de verdachte de Geneesmiddelenwet zou hebben overtreden. Daarnaast ontbreekt het aan een separaat zaaksdossier of anderszins afgekaderd deel van het dossier dat ziet op de mogelijke overtreding van de Geneesmiddelenwet. Ook als het gedachtestreepje wordt bezien in samenhang met het dossier is dus nog steeds onvoldoende duidelijk waartegen de verdachte zich op dit punt dient te verweren. Dit gebrek in de dagvaarding wordt niet geheeld door de ter zitting gegeven toelichting van de officier van justitie dat met “overtreding van de Geneesmiddelenwet” is gedoeld op de handel in ketamine.
Voor het overige voldoet de tenlastelegging, naar het oordeel van de rechtbank, aan de vereisten die de wet daaraan in artikel 261 Sv stelt. De tenlastelegging dient immers, in het kader van die beoordeling, niet geheel op zichzelf maar in samenhang met het onderliggend dossier beschouwd te worden. Het dossier is in deze zaak weliswaar omvangrijk, maar ook toegankelijk en overzichtelijk, en bevat een op het onder 5 ten laste gelegde toegesneden zaaksdossier. Gelet hierop was het voor verdachte voldoende duidelijk waartegen hij zich moest verdedigen.
Conclusie
De dagvaarding is partieel nietig ten aanzien van de zinsnede “overtreding van de Geneesmiddelenwet”. Voor het overige wordt het verweer verworpen en is de dagvaarding geldig.

6.Voorbereidend onderzoek

Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat het werken onder dekmantel (hierna: WOD-traject) aangemerkt moet worden als infiltratie. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de undercoveragent die de pseudokopen uitvoerde zich richting verdachte presenteerde als iemand die de door de verdachte overgedragen wapens doorleverde aan een volgende afnemer. Daarmee heeft de undercoveragent daadwerkelijk deelgenomen of medewerking verleend aan het vermeende criminele samenwerkingsverband in de zin van artikel 126h Sv. Daarvoor had een bevel infiltratie ex artikel 126p Sv moeten worden gegeven.
Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat het viermaal inzetten van het opsporingsmiddel pseudokoop niet proportioneel is geweest. De bewijsvoering tegen de verdachte was op een gegeven moment rond en er bestond geen reden om steeds over te gaan tot een volgende pseudokoop. Aan de eis van subsidiariteit is evenmin voldaan. Niet is afgewacht hoe ver de OVC-gesprekken de politie in de bewijsvoering zouden brengen.
Ten aanzien van de pseudokopen is de verslaglegging en de verantwoording achteraf door de politie niet helder, consistent en betrouwbaar geweest. In de processen-verbaal is een andere doelstelling geformuleerd dan waarnaar in werkelijkheid is gehandeld. Bovendien is sprake van discrepanties tussen de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van de betrokken undercoveragenten en de begeleiders, in samenhang met de door hen opgemaakte processen-verbaal.
Tot slot stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte met betrekking tot de pseudokopen 1 (Grand Power) en 3 (Cugir M 63) is uitgelokt door de undercoveragent om de wapens aan hem te verkopen en over te dragen. Daartoe is onder meer aangevoerd dat de verdachte te goed van vertrouwen en naïef is geweest, waardoor hij zich eerder heeft laten uitlokken of aansturen tot het verrichten van bepaalde handelingen, te weten het overdragen van wapens.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van vormverzuimen zoals door de verdediging is gesteld. Er is geen sprake geweest van infiltratie. De undercoveragenten hebben niet deelgenomen of medewerking verleend aan het crimineel samenwerkingsverband waarvan de verdachte deel uitmaakte. Er hebben geen contacten plaatsgevonden waarbij werd doorgedrongen in de privésfeer van de verdachte. De inzet van de undercoveragenten is niet verder gegaan dan nodig voor de aankoop van wapens en munitie, en heeft steeds uitsluitend plaatsgevonden in de zaak tegen de verdachte.
De verschillende pseudokopen dienden ertoe de aard en omvang van de handel van de verdachte vast te stellen, maar ook om de betrokkenheid van anderen bij de handel in kaart te brengen. Er is niet doorgegaan met het aankopen van vuurwapens bij de verdachte toen deze doelen daar niet meer door werden gediend.
Op 20 september 2019 vond pseudokoop 3 plaats. De gedachte was dat [voornaam medeverdachte02] mogelijk bij deze koop betrokken was en dat men via deze pseudokoop bij hem terecht zou komen. Vervolgens vond op 25 oktober 2019 pseudokoop 4 plaats. Met deze aankoop was een groot geldbedrag gemoeid. De omvang van deze pseudokoop is bewust gekozen omdat hierdoor mogelijk de personen boven verdachte in beeld zouden komen. Dat bleek niet het geval. Daarna wordt nog geprobeerd om een grote bestelling van automatische wapens te doen, maar die poging is afgebroken omdat de verdachte aangaf dat de personen boven hem geen contact wilden met de undercoveragent. Vervolgens is er geen aankoop meer gedaan en is het contact met de verdachte verbroken. Volgens de officier van justitie is daarmee voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Van uitlokking is geen sprake geweest. Tijdens de eerste ontmoeting met de undercoveragenten op 3 juli 2019 vertelde de verdachte uit zichzelf “dat hij vroeger in AK’s handelde en dat hij nu voornamelijk Glocks doet, die hij zo kwijtraakt”. De verdachte noemde tevens de prijzen van de Glocks. Hij vertelde dat hij niet lang geleden een vuurwapen van het merk Grand Power aan een vriend had verkocht en dat die vriend nu van het wapen af wilde. Dit wapen werd door de verdachte aan de undercoveragenten te koop aangeboden. Volgens de officier van justitie staat daarmee vast dat het initiatief van de verdachte kwam en dat daardoor geen sprake was van uitlokking.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de handelingen van de undercoveragenten zijn aan te merken als infiltratie. Van infiltratie als bedoeld in artikel 126p Sv is sprake indien en voor zover een opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een organisatie waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd. Van pseudokoop is sprake als een opsporingsambtenaar goederen afneemt van de verdachte.
De bevoegdheid tot pseudokoop heeft in beginsel een eenmalig karakter. Het enkele feit dat sprake is van meer dan één pseudokoop, dwingt echter niet zonder meer tot de conclusie dat van infiltratie sprake is geweest. Dat zou pas zo kunnen zijn als de bij de pseudokoop door de betrokken undercoveragenten verrichte handelingen zijn aan te merken als deelnemings- of medewerkingsactiviteiten aan het veronderstelde criminele samenwerkingsverband. De rechtbank is van oordeel dat de activiteiten van de in het dossier genoemde undercoveragenten niet zijn aan te merken als het deelnemen of medewerking verlenen aan een criminele organisatie. Zij zijn telkens slechts de kopers geweest van wapens en munitie.
De undercoveragenten hebben weliswaar tegen de verdachte gezegd dat zij de wapens vervolgens weer doorverkochten maar zij hebben dit (uiteraard) niet daadwerkelijk gedaan, zodat ook in die zin geen sprake was van deelnemen of samenwerken. Het gegeven dat de undercoveragenten meerdere gesprekken hebben gevoerd met de verdachte kan niet tot de conclusie leiden dat zij deelnamen of samenwerkten, maar moet gezien worden in het licht van het opbouwen van een vertrouwensband met de verdachte om tot een geslaagde aankoop te kunnen komen.
In ditzelfde licht moet ook worden gezien het aantal pseudokopen, welk aantal ook verband hield met het komen tot de aankoop van zwaardere wapens om daarmee de omvang van de wapenhandel in kaart te brengen. De bedoeling was ook om inzicht te verkrijgen in de mogelijke betrokkenheid van anderen bij het crimineel samenwerkingsverband. De eerste drie aankopen hebben steeds (meer) informatie opgeleverd over de contacten van de verdachte, de werkwijze van de verdachte en de wapens die door de verdachte konden worden geleverd. Na de vierde aankoop is verder contact met de verdachte (klaarblijkelijk) niet meer opportuun geacht, is het contact verbroken en is het WOD-traject beëindigd.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van infiltratie, nu de undercoveragenten niet hebben deelgenomen of medewerking hebben verleend aan het crimineel samenwerkingsverband.
Met betrekking tot de proportionaliteit en subsidiariteit en de verslaglegging door de opsporingsambtenaren is uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen, voor zover relevant, het volgende naar voren gekomen.
Allereerst overweegt de rechtbank het volgende ten aanzien van de verslaglegging door de opsporingsambtenaren. De door de verdediging gestelde onvolkomenheden in het relateren van de pseudokopen en de contacten die daartoe hebben geleid, in samenhang met de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van de betrokken undercoveragenten en begeleiders, brengen naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat de verslaglegging niet helder, consistent en betrouwbaar is geweest. De undercoveragenten hebben van alle contacten met de verdachte zo spoedig mogelijk processen-verbaal opgemaakt. Daarnaast hebben zij van iedere inzet verslag gedaan aan hun begeleiders, waarvan die begeleiders op hun beurt ook weer processen-verbaal hebben opgemaakt. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om de betreffende undercoveragenten en begeleiders ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige te ondervragen.
De officier van justitie heeft voorts uitgelegd hoe het mondelinge bevel tot stand is gekomen, hetgeen overeenkomt met het proces-verbaal van aanvraag van 8 juli 2019. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan die lezing van de feiten te twijfelen. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen gebreken kleven aan de verslaglegging van de undercoveroperatie. Dat er mogelijk verschillen zijn tussen de door de undercoveragenten en de begeleiders afgelegde verklaringen doet daar niets aan af.
Vanaf 8 oktober 2019 is de verdachte op bevel van de officier van justitie stelselmatig geobserveerd. Het doel was de identiteit van zijn criminele contacten vast te stellen, alsmede de locaties waar de verdachte zijn contacten ontmoette. Verder was de observatie bedoeld om duidelijkheid te krijgen over het leefpatroon en gedrag van de verdachte, zijn verblijfplaatsen, welke voertuigen hij gebruikte, aan welke strafbare feiten hij zich schuldig maakte en uiteindelijk was de observatie gericht op het vergaren van bewijs tegen de verdachte. De bevelen tot stelselmatige observatie zijn telkens verlengd tot de aanhouding van de verdachte op 3 december 2019.
Op 15 maart 2019 is een bevel pseudokoop/-dienstverlening ex artikel 126i Sv aangevraagd. Uit opgenomen en beluisterde telefoongesprekken was immers het vermoeden gerezen dat de verdachte samen met andere personen handelde in verdovende middelen, genoemd in lijst I en II van de Opiumwet. Voor het onderzoek was het van belang om bewijs te vergaren ter zake de handel in verdovende middelen en de vuurwapenhandel, inzicht te krijgen welke personen betrokken zijn bij deze handel en een vertrouwensband op te bouwen met de verdachte en personen in zijn omgeving. Het bevel is op 20 maart 2019 ten aanzien van de verdachte afgegeven en impliceerde: “het verrichten van één of meer aankopen van verdovende middelen, die voorkomen op lijst I en/of II van de Opiumwet”. Dit bevel is op 13 juni 2019 verlengd.
Op 3 juli 2019 hadden undercoveragenten voor het eerst contact met de verdachte. De verdachte vertelde dat hij vroeger in AK’s handelde, maar “
dat hij nu voornamelijk Glocks deed”. De undercoveragent vroeg of de verdachte ook het merk Grand Power kende. Verdachte zei toen dat hij onlangs een Grand Power had verkocht aan een vriend, maar die wilde van het vuurwapen af. Verdachte zei dat hij het wapen wel voor de undercoveragent kon regelen. De undercoveragent zei dat hij het wapen wel wilde, als de verdachte een goede prijs voor hem zou maken. De verdachte zei “
ik ga kijken, ik doe het niet alleen, ik doe het met mijn neef”. Gedurende het gesprek met de verdachte werd de officier van justitie op de hoogte gehouden van de inhoud van het gesprek. Dit resulteerde in een mondeling bevel van de officier van justitie om één of meerdere vuurwapens en de daarbij behorende munitie af te nemen van de verdachte. Dit bevel is later schriftelijk vastgelegd door de officier van justitie. Vervolgens heeft de verdachte op 9 juli 2019 een vuurwapen met munitie aan een van de undercoveragenten overgedragen (zaaksdossier 2, pseudokoop 1).
Kort hierna heeft de verdachte op 17 juli 2019 een automatisch vuurwapen (een CZ Evo), alsmede een pistool van het merk Glock, type 17, en munitie overgedragen (zaaksdossier 3, pseudokoop 2). Vanaf dat moment stond voor de politie vast dat de verdachte in verdovende middelen, vuurwapens en munitie handelde. Maar er was nog niet bekend wat de rol van [voornaam medeverdachte01] en [medeverdachte02] was, welke andere personen betrokken waren bij de wapenhandel, hoe en via welke route de vuurwapens en munitie naar Nederland werden vervoerd en waar de vuurwapens en munitie werden opgeslagen. Dat was reden om te verzoeken het tegen de verdachte verleende bevel tot pseudokoop te verlengen. De officier van justitie heeft het bevel op 13 september 2019 verlengd voor een periode van drie maanden.
Op 11 september 2019 hebben de verdachte en een undercoveragent elkaar ontmoet en heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij de handel in vuurwapens niet alleen doet, maar dat hij nog mensen boven zich heeft. Op 19 september 2019 hadden de verdachte en een undercoveragent opnieuw contact en toen hebben zij gesproken over automatische wapens. De verdachte vertelde dat hij een man in Gouda kende die dit zou kunnen regelen. Uiteindelijk vond op 20 september 2019 in Rijswijk de overdracht plaats van een automatisch wapen, te weten een Cugir M 63 (zaaksdossier 4, pseudokoop 3).
Op 25 oktober 2019 was er een ontmoeting tussen een undercoveragent en de verdachte. De undercoveragent had de opdracht van zijn begeleider meegekregen om vier Scorpion Evo’s te kopen en interesse te tonen in een grote partij van deze wapens. De verdachte zei tegen de undercoveragent dat er binnenkort een grote partij ‘Evo’s’ beschikbaar zou komen en vroeg of de undercoveragent geïnteresseerd was. Het zou gaan om twintig stuks. Vervolgens heeft de verdachte vier automatische vuurwapens en munitie overgedragen aan de undercoveragent (zaaksdossier 5, pseudokoop 4). Daarna is het contact met de verdachte verbroken en is het WOD-traject beëindigd.
Gelet op de omstandigheden zoals die naar voren komen uit het dossier, een en ander in samenhang bezien, heeft de officier van justitie in redelijkheid kunnen kiezen voor de herhaalde inzet van het opsporingsmiddel pseudokoop tegen de verdachte. De verdachte heeft vanaf het begin te kennen gegeven dat andere personen betrokken waren bij de wapenhandel. Vanaf het eerste moment was het doel dan ook om informatie te krijgen omtrent de handel van de verdachte zelf, maar ook omtrent de contacten van de verdachte en hun rol. Dat doel heeft zich ook verwezenlijkt, nu er bij iedere pseudokoop meer informatie bekend werd over de personen waarmee de verdachte samenwerkte, zoals de personen die de wapens aanleverden voorafgaande aan de overdracht, alsmede de werkwijze en het internationale karakter van de organisatie. Deze belangen rechtvaardigden het herhaaldelijk inzetten van het middel van de pseudokoop.
De inzet van de pseudokoop is dan ook proportioneel geweest. Het enkele feit dat meerdere keren van het middel gebruik is gemaakt, maakt de inzet daarvan niet onrechtmatig. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de processen-verbaal van aanvraag waarin steeds is gemotiveerd waarom er een volgende inzet moest plaatsvinden. Ook de laatste overdracht past daarin, omdat in de aanloop daar naartoe de medeverdachte [voornaam medeverdachte02] en anderen in beeld leken te komen. Toen uiteindelijk echter bleek dat het niet mogelijk was via de verdachte in contact te komen met die anderen is het contact met de verdachte verbroken en is het WOD-traject beëindigd.
Ook voldeed de inzet van de pseudokoop aan het vereiste van subsidiariteit. Voorafgaande aan de inzet van pseudokoop zijn er andere opsporingsmiddelen ingezet. Dat het in kaart brengen van de handel en de rol van de verdachte en de medeverdachten ook door een ander, minder ingrijpend, middel had kunnen worden bereikt, is niet gebleken. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Van uitlokking is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. De undercoveragenten hebben zich weliswaar voorgedaan als personen die in algemene zin betrokken waren bij de handel in wapens en/of verdovende middelen maar het initiatief tot het daadwerkelijk verkopen en overdragen van wapens lag steeds bij de verdachte. Reeds bij de eerste ontmoeting bood de verdachte een vuurwapen van het merk Grand Power aan en tijdens volgende contacten werden door de verdachte zwaardere wapens en in grotere hoeveelheden aangeboden. Volgens de verdachte moet dit worden beschouwd als ‘grootspraak’ of ‘stoerdoenerij’ maar daar gaat de rechtbank aan voorbij, nu de woorden van de verdachte telkens na korte tijd steeds zijn bewaarheid door de daadwerkelijke overdracht van de door hem genoemde wapens en munitie. De verdachte is dan ook niet gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht.
Van enig vormverzuim ten aanzien van het voorbereidend onderzoek is niet gebleken en de daartoe gevoerde verweren worden dan ook door de rechtbank verworpen.

7.Waardering van het bewijs

Algemene overwegingen ten aanzien van alle feiten
Tap- en OVC-gesprekken en overige telecommunicatie
Gelet op de diverse gesprekken en berichten in het procesdossier in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de interpretaties die de politie heeft gegeven aan de in die gesprekken en berichten gebruikte termen/woorden, gerechtvaardigd. Deze interpretaties zijn daarom voor het bewijs gebruikt. Het procesdossier bevat een grote hoeveelheid tap- en OVC-gesprekken en WhatsApp-berichten. Het strekt te ver deze gesprekken en berichten integraal op te nemen in het lichaam van dit vonnis. De rechtbank heeft daarom gekozen voor de samengevatte weergave van een representatieve selectie daarvan.
Grootspraak
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte onder de indruk was van de undercoveragenten die in het kader van de vier pseudokopen wapens van hem afnamen. Hij wilde niet voor hen onder doen. Hij wilde indruk maken en is in dit ‘toneelspel’ meegezogen. Volgens de verdachte moeten de uitspraken die hij in het contact met de undercoveragenten deed over zijn verdere betrokkenheid bij de handel in wapens en verdovende middelen in dat kader worden gezien; het zou enkel gaan om grootspraak.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de door de verdachte gegeven lezing van de gesprekken geen steun in het dossier en is er geen sprake geweest van grootspraak. Uit het feit dat de gesprekken tussen de verdachte en de undercoveragenten tot viermaal toe hebben geleid tot de overdracht (steeds binnen een korte termijn) van in totaal acht vuurwapens, blijkt reeds dat de uitlatingen van de verdachte over zijn betrokkenheid bij de wapenhandel in ieder geval in belangrijke mate op waarheid berustten. Daarnaast heeft de verdachte aan de undercoveragenten 13.500 xtc-pillen aangeboden en daarvan ook een monster van 5 pillen verstrekt. Dit monster is door het NFI positief getest op MDMA. Ook hieruit blijkt dat geen sprake is geweest van grootspraak of ‘meepraten’ door de verdachte.
Overwegingen per feit
Om de leesbaarheid te bevorderen, zal de rechtbank de feiten in deze volgorde bespreken:
Feit 6 (crimineel samenwerkingsverband)
Feit 5 (wapenhandel)
Feit 1 tot en met 4 (zaaksdossiers pseudokopen 1 tot en met 4)
Medeplegen
Beroep of gewoonte
Conclusie ten aanzien van alle feiten.
Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde (crimineel samenwerkingsverband)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 6 ten laste gelegde vanwege gebrek aan bewijs. De verdachte heeft hooguit wapens afgenomen en doorgeleverd.
Inleiding
Het verwijt bestaat erin dat de verdachte in de ten laste gelegde periode heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk wapenhandel, wapenbezit en overtreding van artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet.
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is’.
Er moet ook worden bewezen dat de organisatie tot oogmerk heeft misdrijven te plegen. Aangezien het oogmerk voldoende is, is een voltooid misdrijf, of strafbare poging of voorbereiding daartoe, dus niet vereist. Het oogmerk kan echter wel blijken uit de door de criminele organisatie gepleegde misdrijven. Het oogmerk moet bovendien, gelet op de duurzaamheid van het samenwerkingsverband, gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven.
Het is niet vereist dat een deelnemer aan de organisatie precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De deelnemer dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Daarnaast is het niet van belang of de verdachte wordt vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan.
Om van deelnemen aan de criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
De rechtbank zal aan de hand van het hiervoor geschetste juridisch kader beoordelen of, wellicht in wisselende verbanden, sprake is geweest van een duurzaam crimineel samenwerkingsverband, of de organisatie als oogmerk had het plegen van wapenhandel, wapenbezit en/of overtreding van de artikelen 2 en/of 3 van de Opiumwet, en of de verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank belicht hierna een aantal OVC- en tapgesprekken die relevant zijn voor de beoordeling of sprake is geweest van een crimineel samenwerkingsverband zoals ten laste gelegd. Weliswaar is de verdachte niet bij alle hieronder aangehaalde gesprekken betrokken geweest maar deze gesprekken zijn wel relevant voor de beoordeling of sprake is geweest van samenwerking in breder verband.
In een OVC-gesprek op 27 februari 2019 sprak [voornaam medeverdachte01] over verschillende types vuurwapens van het merk Glock. Ook werd gesproken over een ‘switch’, een onderdeel dat aan de slede van een vuurwapen kan worden bevestigd. Op 18 mei 2019 voert [voornaam medeverdachte02] gesprekken over wapens en munitie. [voornaam medeverdachte01] vraagt aan de verdachte naar een “Ciganka”. De verdachte zegt dan dat hij ermee bezig is. Op 3 juli 2019 praat [voornaam medeverdachte02] met een klant die naar kogels vraagt. [voornaam medeverdachte02] vraagt hierop of de klant tegen [voornaam medeverdachte01] heeft gezegd welk (kaliber) en hoeveel stuks. [voornaam medeverdachte01] had eerder aangegeven dat hij kogels had liggen, maar toen was de klant niet gekomen. Tegen een klant zegt [voornaam medeverdachte02] dat deze aan [voornaam medeverdachte01] moet vragen wat er allemaal is.
Op 9 juli 2019 vraagt een klant aan [voornaam medeverdachte02] naar de prijs voor een vuurwapen van het merk Grand Power. [voornaam medeverdachte02] geeft aan te denken dat de prijs tussen de € 2.500,- en € 3.000,- ligt, maar hij zegt niet te weten of hij die weg kan doen. Een klant komt een doosje munitie ophalen en [voornaam medeverdachte02] zegt zeker 600 stuks te hebben liggen. Hij geeft aan dat “9” (mm) makkelijker te regelen is. De klant en [voornaam medeverdachte02] praten over een vuurwapen waarvan [voornaam medeverdachte02] zegt dat het splinternieuw is en dat er nooit mee geschoten is. Om die reden komt men bij “ons”. [voornaam medeverdachte02] geeft de richtprijs voor het wapen en ook praat hij over “appels” (handgranaten).
In een OVC-gesprek van 11 juli 2019 biedt [voornaam medeverdachte02] Ciganka's (Zastava M70) en een Scorpion EVO aan. De prijs van de Scorpion EVO is € 8.000,-. [voornaam medeverdachte02] en de verdachte bespreken hoe dit geldbedrag onderling verdeeld wordt.
In een OVC-gesprek van 7 september 2019 zegt [voornaam medeverdachte01] in Kroatië drie loodsen te hebben “
waar 6… 700 handgranaten liggen” om te verkopen. Op dezelfde datum vraagt een klant aan [voornaam medeverdachte01] wanneer hij die “kleine AK” (automatisch vuurwapen) krijgt. [voornaam medeverdachte01] zegt te denken binnen nu en twee weken. De klant zoekt een demper voor een Glock en [voornaam medeverdachte01] zegt dat een switch geen probleem is en dat hij een originele demper kan kopen voor 4 à 500 dollar. Hij biedt de klant een Roni Kit aan.
Op 11 september 2019 biedt [voornaam medeverdachte01] schietpennen te koop aan. In een OVC-gesprek van dezelfde datum vertelt [voornaam medeverdachte01] ervan uit te gaan dat de korte AK met ‘scoop’ € 1.000,- inkoop kost. [voornaam medeverdachte01] voert diezelfde datum een gesprek met een klant die twintig automatische vuurwapens bestelt. [voornaam medeverdachte01] had de prijs bepaald op € 8.500,- en had tegen de verdachte gezegd dat hij “de markt hoog moest houden”. [voornaam medeverdachte01] heeft tegen de verdachte gezegd dat als hij een klant vertrouwt, hij het wapen mee kon geven. [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en [medeverdachte03] hebben, eveneens op 11 september 2019, in de berging een gesprek over vuurwapens, accessoires van wapens en hoeveel ze kunnen verdienen met de handel in vuurwapens. [medeverdachte03] en [voornaam medeverdachte01] bespreken om veertig vuurwapens in één keer in te kopen voor 40.000 en die voor 100.000 te verkopen.
Op 20 september 2019 heeft [medeverdachte03] een Cugir 63 (automatisch vuurwapen) overgedragen aan de verdachte die dit vuurwapen had verkocht aan een undercoveragent. [voornaam medeverdachte02] is in zijn eigen auto voor de verdachte en de undercoveragent uitgereden.
Op 3 november 2019 geeft [voornaam medeverdachte01] aan kleine handvuurwapens te hebben die in Kroatië zijn gemaakt en op Glocks lijken. [voornaam medeverdachte01] geeft aan ook “kleine Uzi’s” (automatische vuurwapens) te hebben, die kleiner zijn dan een Glock. [voornaam medeverdachte01] zegt verder een “65” te gaan verkopen en een MP40. Verder biedt [voornaam medeverdachte01] trommelmagazijnen aan.
Op 8 november 2019 laat [voornaam medeverdachte01] aan [naam03] foto’s van vuurwapens zien op zijn mobiele telefoon. [voornaam medeverdachte01] overlegt telefonisch met [medeverdachte03] . [naam03] krijgt het adres van [medeverdachte03] op het woonwagenkamp in Huis ter Heide om daar wapens op te halen.
In een OVC-gesprek van 9 november 2019 laat [voornaam medeverdachte01] op zijn mobiele telefoon een afbeelding van een vuurwapen zien. [voornaam medeverdachte01] zegt daarbij dat dit een Grand Power is en dat hij zo’n wapen voor 1.000 à 1.200 “daar” inkoopt en “hier” (in Nederland) voor 3.000 verkoopt. In een gesprek tussen [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en een andere persoon legt [voornaam medeverdachte01] uit dat de verdachte geld verdient met de vuurwapens van [voornaam medeverdachte01] . [voornaam medeverdachte01] heeft de verdachte verteld welke prijzen hij moest vragen. [voornaam medeverdachte01] en [voornaam medeverdachte02] bespreken dat ze ontevreden zijn over de verdachte. De verdachte had iemand die “iets” wilde hebben en [voornaam medeverdachte01] heeft gezegd dat het goed was en dat hij [voornaam medeverdachte02] mee ging sturen om te kijken dat alles goed loopt. [voornaam medeverdachte01] zegt dat [medeverdachte03] van de verdachte 2.500 heeft gekregen.
Op 10 november 2019 zegt [voornaam medeverdachte01] te hebben gezegd dat als iemand een “AK’tje” (AK: automatisch vuurwapen) wil hebben, er € 3.000,- gerekend moet worden. Op dezelfde datum biedt [voornaam medeverdachte01] aan medeverdachte [naam03] magazijnen voor Glocks26 aan voor € 100,-. In een OVC-gesprek van 12 november 2019 tussen [voornaam medeverdachte01] en twee onbekende mannen geeft één van de mannen aan een klant te hebben die een partij (vuurwapens) wil. [voornaam medeverdachte01] biedt vervolgens “TT’s” (Tokarev M57 TT) aan en “machines” (machinegeweer). In ditzelfde gesprek vraagt één van de mannen naar een “Draco”/ “Dreko” (Century Arms Draco). [voornaam medeverdachte01] vraagt of hij “die kleintjes” bedoelt en zegt dat die voor 4.000 à 4.500 over twee weken kunnen komen.
In een OVC-gesprek van 13 november 2019 tussen [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en een klant wordt besproken welke vuurwapens er nu te koop zijn. [voornaam medeverdachte01] geeft aan dat de EVO (CZ Scorpion EVO) nu niet kan en bespreekt vervolgens met [voornaam medeverdachte02] welke wapens er nu zijn en wat de vraagprijzen zijn. [voornaam medeverdachte01] en [voornaam medeverdachte02] begrijpen elkaar eerst niet en bespreken of ze het over de ‘oude’ of de ‘nieuwere’ hebben. [voornaam medeverdachte01] geeft aan de klant aan dat het ‘nieuwere’ wapen een “PPQ” (Walther PPQ) is en dat hij die later wil verkopen. De “oudere" worden aangeboden voor 1.250 à 1.300. [voornaam medeverdachte01] zegt dat hij aan deze klant en aan contacten van de klant 30, 40 of 50 Glocks heeft verkocht. Hij zegt dat ze bij hem misschien meer betalen maar dat niemand heeft kunnen zeggen dat die wapens nep zijn. [voornaam medeverdachte01] vertelt over het inkopen van vuurwapens.
Op 17 november 2019 laat [voornaam medeverdachte01] afbeeldingen op zijn mobiele telefoon aan een ander zien. Bij deze afbeeldingen worden opmerkingen gemaakt zoals: “UZ”, “verlengde”, “hetzelfde handvat” en “Grand Power”. De andere persoon vraagt of de Grand Powers goed verkopen, waarop [voornaam medeverdachte01] zegt van wel. [voornaam medeverdachte01] zegt dat hij ze zonder problemen voor 2.000 verkoopt. Later in het gesprek geeft [voornaam medeverdachte01] aan dat hij Grand Powers inkoopt voor € 800,-. Het transport kost 200 per wapen. De kosten van deze wapens in Nederland zijn dan € 1.000,-. De verkoopprijs is € 2.000,-. De andere persoon vertelt in het gesprek een kort model 26 (Glock 26) te hebben. [voornaam medeverdachte01] vraagt of hij die met hem wil ruilen, waarop de andere persoon aangeeft genoeg (wapens) te hebben en geld te willen. [voornaam medeverdachte01] zegt hem dan gewoon geld te geven. Ook zegt [voornaam medeverdachte01] een kleine Grand Power machine(pistool) te hebben, wat lijkt op een Scorpion (EVO). [voornaam medeverdachte01] en de andere persoon praten over de prijzen en het ombouwen naar automatisch.
De verdachte heeft aan undercoveragenten verteld dat “we” in Glock vuurwapens handelen omdat er meer vraag naar is en het meer oplevert. De verdachte heeft verteld dat "we” de onderdelen in Amerika bestellen. De onderdelen gaan naar een garage in Kroatië, waar de wapens verder in elkaar gezet worden en verkocht. De verdachte heeft verteld dat hij niet alleen in vuurwapens handelt, maar dat hij mensen boven zich heeft en dat hij het samen doet met zijn neef en een Turkse maat die meedoet met de familie.
De verdachte heeft aan undercoveragenten verteld dat een neef weer een lading (vuurwapens) binnen had gekregen en tegen de verdachte had gezegd dat als hij interesse had, hij naar het broertje van die neef moest gaan. De verdachte vertelde wel een bepaalde prijs te moeten hanteren en zich daaraan te moeten houden en dat die anderen het dan wel goed zouden vinden als hij iets voor zichzelf zou opzetten. De verdachte heeft verder tegen undercoveragenten gezegd dat zij hun spullen bij [medeverdachte03] bewaren. Als zij het nodig hebben, dan rijdt [medeverdachte03] voor hun.
Uit de OVC-gesprekken is af te leiden dat de verdachten zich ook bezighielden met drugshandel. Zo spreekt [voornaam medeverdachte01] op 28 mei 2019 met een onbekende man over ‘
gewichten in grammen’ en ‘
poeder’. Daarnaast worden prijzen per hoeveelheden genoemd. Een dag eerder is [medeverdachte03] aanwezig in de berging aan de Operalaan. Hij vertelt aan [voornaam medeverdachte02] dat hij met tien kilo wiet in de auto rijdt die hij naar Engeland stuurt. Op 3 juli 2019 krijgt [voornaam medeverdachte02] twee kilo MDMA aangeleverd. Hij geeft aan speed naar Kroatië te exporteren. Uit een OVC-gesprek van 30 oktober 2019 tussen [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en [medeverdachte03] is op te maken dat zij samenwerken in de drugshandel. [medeverdachte03] gaat iets opslaan op het (woonwagen)kamp bij zijn buurman. [voornaam medeverdachte01] zegt dat hij drie blokken ruilt tegen ‘die dingen’ en dat ‘ze’ dan 4.000 kogels hebben. [voornaam medeverdachte01] laat klanten voor (XTC) pillen betalen op de [adres02] in Capelle aan den IJssel. [voornaam medeverdachte01] laat die mensen de pillen dan ophalen bij [medeverdachte03] en die komt vervolgens zijn geld ophalen bij [voornaam medeverdachte01] .
In een gesprek op 3 november 2019 met een andere persoon bieden [voornaam medeverdachte01] en [voornaam medeverdachte02] wiet aan. Op dezelfde datum zegt [voornaam medeverdachte01] tegen een ander dat die het beste met heroïne kan werken, hij heeft 100.000 verdiend in twee maanden tijd. Op 9 november 2019 legt [voornaam medeverdachte01] uit dat [voornaam medeverdachte02] bemiddeld heeft in een ‘halve kilo bruin’ en dat hij daarmee 750 verdiend heeft. Op 17 november 2019 zegt [voornaam medeverdachte01] dat de verdachte gisteren gewerkt heeft en dat “ze” van één stuk drie stuks gemaakt hebben. [voornaam medeverdachte01] praat over “blokken" en zegt dat het stempel op een “monkey” lijkt. De verdachte heeft tegen undercoveragenten gezegd dat hij nog 13.500 pillen (XTC/MDMA) had liggen met het logo van Jean-Paul Gaultier.
Op 14 juli 2019 werd een monster van vier van deze pillen door de verdachte overgedragen aan undercoveragenten. Onderzoek wees uit dat deze pillen MDMA bevatten. Uit een gesprek van 15 september 2019 blijkt dat klanten bij verdachte komen om drugs (vermoedelijk cocaïne) te testen als [voornaam medeverdachte01] er niet is.
Beoordeling van het bewijs door de rechtbank
Duurzaam samenwerkingsverband
Uit de opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat binnen de ten laste gelegde periode veelvuldig contact is geweest tussen de verdachte, [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] . Tijdens de ontmoetingen en gesprekken werd veelvuldig gesproken over het verhandelen en voorhanden hebben van wapens en verdovende middelen. Op grond van de inhoud van de tap- en OVC-gesprekken en de overige bewijsmiddelen kan vastgesteld worden dat tussen deze personen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband.
Uit die gesprekken blijkt immers dat de leden van het samenwerkingsverband zich op verschillende momenten in de bewezen verklaarde periode schuldig hebben gemaakt aan wapenhandel, wapenbezit en/of overtreding van de Opiumwet en/of een bijdrage daaraan hebben geleverd. Het is niet vereist dat de deelnemers aan dat samenwerkingsverband rechtstreeks betrokken zijn bij alle activiteiten daarvan. De werkwijze, zoals deze uit de bewijsmiddelen blijkt, getuigt van een georganiseerde samenwerking in wisselende samenstellingen. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat deels in versluierde taal met elkaar werd gesproken. De rechtbank overweegt dat versluierd taalgebruik ook wijst op een georganiseerde samenwerking. Deze contacten, bezien in samenhang met de overige bewezen verklaarde feiten, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook de conclusie dat sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen de verdachten.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze samenwerking in ieder geval binnen de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 kan worden vastgesteld.
Crimineel oogmerk van de organisatie
Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte weet had van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van misdrijven (in het bijzonder: de handel in verdovende middelen en vuurwapens). De rechtbank verwijst daarvoor naar de afgeluisterde gesprekken tussen de verdachten. Uit die gesprekken, tussen de verdachten onderling en tussen de verdachten en klanten, leidt de rechtbank - in onderling verband bezien met de overige misdrijven die worden bewezenverklaard - het oogmerk van de organisatie op het plegen van de in de tenlastelegging beschreven misdrijven af. Dat de verdachte op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie is, mede gelet op de aard van de gevoerde gesprekken en het aandeel van de verdachte in de bewezen verklaarde misdrijven, evident.
Deelnemen aan de organisatie
Op grond van de bewijsmiddelen is ook vast komen te staan dat de verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie. Uit de gesprekken van verdachte en zijn medeverdachten onderling, en de gesprekken tussen verdachte en de undercoveragenten, blijkt dat de rol van verdachte in de wapenhandel voornamelijk bestaat uit het doorverkopen van wapens die afkomstig zijn van [voornaam medeverdachte01] en [medeverdachte02] . Verdachte overlegt hierover met medeverdachten en krijgt ook instructies over de te hanteren prijzen. In sommige gevallen zendt [voornaam medeverdachte01] zijn broer [voornaam medeverdachte02] mee om toezicht te houden op de overdracht van wapens. In het kader van de handel in drugs fungeert de verdachte als aanspreekpunt voor het testen van vermoedelijk cocaïne als [voornaam medeverdachte01] afwezig is. De verdachte had hiermee een wezenlijk aandeel in de verwezenlijking van het crimineel oogmerk van het crimineel samenwerkingsverband.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte, [medeverdachte01] , [medeverdachte02] en [medeverdachte03] binnen de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 hebben deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband. De rechtbank acht het onder 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, op de hieronder bewezen verklaarde wijze. De verdachte zal van het resterende deel van de ten laste gelegde periode worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde (wapenhandel)
Hiervoor is reeds overwogen dat de verdachte tot vier keer toe verschillende wapens en bijbehorende munitie heeft verkocht aan undercoveragenten. Tijdens de gesprekken met de undercoveragenten heeft de verdachte verklaard dat hij handelt in wapens en dat hij dit niet alleen doet, maar dat hij dit onder andere doet met zijn neef. Zijn neef is op een foto op de telefoon van de verdachte door de undercoveragenten herkend als [medeverdachte01] . Volgens de verdachte moest je bij [voornaam medeverdachte01] vuurwapens bestellen, van tevoren het bedrag betalen en dan zou je het wapen binnen een week geleverd krijgen.
Uit de bewijsmiddelen met betrekking tot de pseudokoop van de Cugir 63 op 20 september 2019 valt af te leiden dat ook [medeverdachte02] en [medeverdachte03] betrokken zijn geweest bij de handel in wapens. De verdachte heeft verder over [voornaam medeverdachte02] en [medeverdachte03] verklaard dat de persoon die de Cugir 63 heeft geleverd
‘een kamper’is en dat hij werkt voor een
‘Bosnische jongen’,waar de verdachte en de undercoveragent zijn geweest voor het kogelwerende vest en de ‘AK’ (Cugir 63). De rechtbank begrijpt dat met ‘de Bosnische jongen’ [voornaam medeverdachte02] wordt bedoeld en dat met ‘de kamper’ [medeverdachte03] wordt bedoeld. De verdachte heeft verklaard dat ze hun
‘spullen’bewaren bij [medeverdachte03] en als zij het nodig hebben, dan rijdt [medeverdachte03] voor hun.
Daarnaast blijkt uit de OVC- en tapgesprekken die onderling en/of met anderen zijn gevoerd, zoals deze ook uitgebreid aan de orde zijn gekomen bij de bespreking van het onder 6 tenlastegelegde en die ook in de bewijsmiddelen zijn opgenomen, dat de verdachte samen met [voornaam medeverdachte01] , [voornaam medeverdachte02] en [medeverdachte03] in de periode van 27 februari 2019 tot en met
3 december 2019 in vuurwapens heeft gehandeld. Zo hebben genoemde verdachten in ieder geval in deze periode gesprekken gevoerd over de verschillende merken wapens die zij tot hun beschikking hadden, inkoopprijzen, verkoopprijzen, verdiensten en hoe dit onderling verdeeld moest worden.
Ten aanzien van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde (zaaksdossiers pseudokopen 1 tot en met 4)
MedeplegenUit de inhoud van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat met betrekking tot de pseudokopen sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de anderen aan het overdragen en voorhanden hebben van de wapens en munitie van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Illustratief hiervoor zijn onder meer uitlatingen van de verdachte als “ik doe het niet alleen, ik doe het samen met mijn neef”, “bro die maat van mij is onderweg met dat ding” en dat de verdachte “wel even moest kijken wat hij op voorraad had liggen en dat hij daarvoor die Turk ging contacten”. Tevens heeft de verdachte tijdens een van de gesprekken met de undercoveragenten gezegd dat hij “het niet alleen doet, dat hij mensen boven zich heeft”. In de aanloop naar een van de pseudokopen moest naar iemand anders worden gereden, terwijl medeverdachte [voornaam medeverdachte02] voor de verdachte en de undercoveragent uitreed om de weg te wijzen.
Dit alles brengt de rechtbank tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen.
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde.
Beroep of gewoonte
Bij het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde is tevens de strafverhogende omstandigheid ten laste gelegd, dat de verdachte de feiten zou hebben gepleegd terwijl hij er een beroep of gewoonte van heeft gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een belangrijke rol had in de handel in vuurwapens. In de tapgesprekken en tijdens de WOD-gesprekken met de undercoveragenten wordt besproken voor welk bedrag de vuurwapens worden in- en doorverkocht en dat de verdachte een bepaald bedrag zal ontvangen als beloning voor zijn aandeel in de handel. Zo heeft de verdachte ten overstaan van undercoveragenten verteld dat hij een keer een anti-tank wapen van het merk Heckler en Koch gekocht had voor € 12.500,-. De verdachte had een foto van dit wapen aan iemand gestuurd en hem later aan diegene verkocht voor
€ 20.000,-. (WOD-024). Verder heeft de verdachte tijdens een WOD-gesprek met de undercoveragenten op zondag 14 juli 2019 tegen undercoveragenten gezegd dat hij niets van de prijs van € 11.500,- kon afhalen omdat hij er anders niks op pakte. (WOD-027).
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich stelselmatig met het oog op financieel gewin of om in zijn onderhoud te voorzien heeft beziggehouden met het medeplegen van de handel in vuurwapens en daarvan dus een beroep heeft gemaakt in de zin van artikel 55, vierde lid van de Wet wapens en munitie.
Conclusie ten aanzien van alle feiten
Bewezen is dat de verdachte, samen met een ander of anderen, op 9 juli 2019, 17 juli 2019, 20 september 2019 en 25 oktober 2019 telkens een of meer vuurwapens met bijbehorende munitie heeft overgedragen. Daarnaast is bewezen dat de verdachte zich samen met een ander of anderen heeft beziggehouden met wapenhandel en deel uitmaakte van een crimineel samenwerkingsverband. Voor het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde geldt dat de verdachte van het overdragen en verhandelen van wapens en munitie een beroep heeft gemaakt.

8.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 9 juli 2019 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- een wapen van categorie III, onder 1
ºvan de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool van het merk Grand Power, type P1, kaliber 9 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 22 kogelpatronen van het kaliber 9 mm
heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad
zulks terwijl hij verdachte daarvan een beroep heeft gemaakt;
2.
hij op 17 juli 2019 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander ,
- een wapen van categorie II, onder 2
ºvan de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen van het merk CZ, type Evo, kaliber 9 mm,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en
- een wapen van categorie III, onder 1
ºvan de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool van het merk Glock, type 17, kaliber 9 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en
- munitie van categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten 68 kogelpatronen van het kaliber 9 mm
heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad,
zulks terwijl hij verdachte daarvan een beroep heeft gemaakt;
3.
hij op 20 september 2019 te Rijswijk,
tezamen en in vereniging met anderen,
een wapen van categorie II, onder 2
ºvan de Wet wapens en munitie,
te weten
- een vuurwapen, van het merk Cugir, type 63,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en
- munitie van categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten 34 kogelpatronen
heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad,
zulks terwijl hij daarvan een beroep heeft gemaakt;
4.
hij op 25 oktober 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen,
wapens van categorie II onder 2
ºvan de Wet
wapens en munitie,
te weten 3 vuurwapens van het merk CZ type EVO, kaliber 9 mm, zijnde vuurwapens geschikt om automatisch te vuren en
munitie van categorie III, te weten 250 kogelpatronen van
het kaliber 9 mm en
een wapen van categorie III onder 1
ºvan de Wet
wapens en munitie
te weten een vuurwapen van het merk CZ type EVO, kaliber 9 mm, zijnde een
vuurwapen dat geschikt is om semi automatisch of enkelschots te vuren
heeft overgedragen en voorhanden heeft gehad;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 27 februari
2019 tot en met 3 december 2019
te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter Heide
en/of Den Haag,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
heeft gehandeld in strijd met de artikelen 9
,eerste lid
,en/of 31, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie,
immers
hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders (telkens) één
of meer wapens en/of onderdelen daarvan en/of munitie van categorie II en/of
categorie III, overgedragen en zonder erkenning verhandeld
en
van het in strijd met de wet verhandelen van wapens en munitie van categorie II en categorie III, een
beroep gemaakt;
6.
hij in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december
2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter
Heide heeft deelgenomen aan
een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en [medeverdachte01] en [medeverdachte02] en [medeverdachte03] , welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van
- wapenhandel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, waarbij de wapenhandel bestond uit het overdragen van diverse
wapens en munitie van categorie II en categorie III
en
- import van wapens en munitie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van
de Wet wapens en munitie
en
- wapenbezit, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en munitie van
categorie II en categorie III
en
- overtreding van artikel 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

9.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep maken
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet verhandelen van munitie een beroep maken;
2.
Eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep maken
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep maken
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet verhandelen van munitie een beroep maken;
3.
Eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º, en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep maken
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en van het in strijd met de wet verhandelen van munitie een beroep maken;
4.
Eendaadse samenloop van
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2º, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
5.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en
van het in strijd met de wet verhandelen van wapens en munitie een beroep maken;
6.
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

10.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

11.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 27 februari 2019 tot en met 3 december 2019 samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in wapens en munitie en in diezelfde periode deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband dat naast de wapenhandel, import van wapens en munitie, en wapenbezit, ook het overtreden van de Opiumwet als oogmerk heeft gehad. Daarnaast heeft de verdachte in dezelfde periode viermaal (automatische) vuurwapens en bijbehorende munitie voorhanden gehad en overgedragen aan een ander. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat oog voor het feit dat de herhaalde inzet van pseudokopen – hoewel proportioneel en gerechtvaardigd – tot gevolg heeft gehad dat de verdachte ten opzichte van de medeverdachten een relatief groter aantal concrete gedragingen wordt verweten.
Het ongecontroleerde bezit en de handel in vuurwapens begint een steeds groter probleem te worden. Steeds vaker worden vuurwapens aangetroffen in de openbare ruimte en niet zelden worden deze ook daadwerkelijk gebruikt. Het aantal incidenten met vuurwapens baart politie en justitie ernstige zorgen en heeft er toe geleid dat vuurwapenbezit inmiddels zwaarder wordt bestraft dan voorheen. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn met het oog hierop aangepast. Het aantal liquidaties door middel van vuurwapengebruik in de drugswereld, bijvoorbeeld in geval van ripdeals, is ongekend. Er zijn meerdere voorbeelden bekend waarbij afrekeningen hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag en in de openbare ruimte. Het bezit en gebruik van vuurwapens zorgt dan ook voor toenemende gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verdere verspreiding van vuurwapens, waaronder ook automatische wapens, en niet kan worden uitgesloten dat de door verdachte geleverde wapens daadwerkelijk zijn gebruikt bij incidenten. De verdachte heeft zich daar allemaal niet om bekommerd.
Daarnaast is bewezen dat de verdachte deel uitmaakte van een organisatie die – naast de handel in vuurwapens – ook tot oogmerk had de handel in harddrugs zoals MDMA en cocaïne. Tegen feiten als deze dient streng te worden opgetreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Conclusies
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van die duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 3 december 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 3 december 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 39 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaren (24 maanden), is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 15 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank acht een vermindering met 10% van de op te leggen straf aangewezen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Voorlopige hechtenisDe voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg.
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, althans het bevel tot voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, zodat de verdachte de behandeling van een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten. Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt dat de rechtbank nog immer ernstige bezwaren aanwezig acht voor de voorlopige hechtenis ten aanzien van de in het vonnis van heden bewezen verklaarde feiten. Datzelfde geldt voor de vrees voor herhaling die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag is gelegd. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing het geval. Een afweging van het strafvorderlijk belang bij voortduring van de detentie tegenover het belang van de verdachte om zijn berechting in vrijheid te mogen afwachten, leidde er toen toe dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, omdat er toentertijd nog geen concreet zicht bestond op inhoudelijke behandeling van de zaak. Die situatie is niet langer aan de orde. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte wordt bij dit vonnis schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten.
Een hernieuwde afweging van de strafvorderlijke en persoonlijke belangen leidt tot de conclusie dat de belangen van de samenleving bij de detentie van de verdachte nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de verdachte om in vrijheid een mogelijk hoger beroep in zijn zaak af te wachten. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank geen termen aanwezig acht om de voorlopige hechtenis op te heffen, dan wel opnieuw tot schorsing van de voorlopige hechtenis over te gaan.

12.In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een aantal in beslag genomen wapens, onderdelen daarvan, munitie en een telefoon te onttrekken aan het verkeer.
Beoordeling door de rechtbank
De onder de verdachte in beslag genomen wapens, onderdelen daarvan, munitie en een telefoon zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is immers in strijd met de wet en het algemeen belang. Bewezen feiten zijn met betrekking tot deze voorwerpen begaan. De telefoon is een voorwerp met behulp van welke een of meer feiten zijn begaan of voorbereid.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 47, 55, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

14.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

15.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 vuurwapen, CZ EVO, serienummer [nummer01] (goednummer [beslagnummer01] );
  • 1 vuurwapen, CZ EVO, serienummer [nummer02] (goednummer [beslagnummer02] );
  • 1 vuurwapen, CZ EVO, serienummer [nummer03] (goednummer [beslagnummer03] );
  • 1 vuurwapen, CZ EVO, serienummer [nummer04] (goednummer [beslagnummer] );
  • 250 kogelpatronen, S&B (goednummer [beslagnummer04] );
  • 4 patroonhouders, CZ (goednummer [beslagnummer05] );
  • 1 GSM zaktelefoon, BQ Aquarius;
  • 1 laserapparaat, richtmiddel Glock 17.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 09 juli 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool van het merk Grand power, type 1, kaliber 9 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 22, althans
een of meer, kogelpatronen van het kaliber 9 mm
heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad
zulks terwijl hij verdachte daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2019 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met oen ander of anderen, althans alleen,
- een wapen categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen van het merk CZ, type Evo, kaliber 9 mm,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en/of
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistool van het merk Glock, type 17, kaliber 9 mm
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
- munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 68, in
ieder geval een of meer, kogelpatronen van het kaliber 9 mm
heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad,
zulks terwijl hij verdachte daarvan een gewoonte of beroep heeft gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 20 september 2019 te Rijswijk, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten
- een vuurwapen, van het merk Cugir, type 63, kaliber 9 mm
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
en/of
- munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten 34, in
ieder geval een of meer, kogelpatronen van het kaliber 9 mm
heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad,
zulks terwijl hij daarvan een gewoonte of beroep heeft gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 25 oktober 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie II onder 2 van de Wet Wapens en Munitie,
te weten 3 vuurwapens van het merk CZ type EVO, kaliber 9 mm, zijnde vuurwapens geschikt om automatisch te vuren en/of
munitie van categorie III, te weten 250, in ieder geval een of meer kogelpatronen van
het kaliber 9 meermalen en/of
een wapen van categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie
te weten een vuurwapen van het merk CZ type EVO, kaliber 9 mm, zijnde een
vuurwapen dat geschikt is om semi automatisch of enkelschots te vuren
heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad;
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 september
2018 tot en met 3 december 2019
te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter Heiden
en/of Den Haag, in elk geval(telkens) op een of meer plaatsen,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft gehandeld in strijd met (de) artikel(en) 9 en/of 31, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie,
immers
heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) één
of meer wapen(s) en/of onderdelen daarvan en/of munitie van categorie II en/of
categorie III, overgedragen en/of zonder erkenning verhandeld en/of voorhanden
gehad
en/of
van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen,
verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of
verhandelen van wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III, een
beroep of een gewoonte gemaakt;
6.
hij in of omstreeks de periode van 21 september 2018 tot en met 3 december
2019 te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Rijswijk en/of Huis ter
Heide, in ieder geval (telkens) op een of meer plaatsen, heeft deelgenomen aan
een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of [medeverdachte03] , welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, namelijk het (telkens) plegen van
- wapenhandel, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, waarbij de wapenhandel bestond uit het overdragen van diverse
wapens en/of munitie van categorie II en/of categorie III
en/of
- import van wapens en/of munitie als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van
de Wet wapens en munitie
en/of
- wapenbezit, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, namelijk het voorhanden hebben van wapens en/of munitie van
categorie II en categorie III
en/of
- overtreding van artikel 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet
en/of
- overtreding van de Geneesmiddelenwet.